Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdNuma Pompiliusis de tweede koning van Rome, aangewezen na het interregnum dat volgde op de regering van Romulus (Romulus & Remus). Hij was een wijs en deugdzaam Sabijn, die het hem aangeboden koningschap pas aanvaardde nadat de goden gunstige voortekenen hadden gezonden. Tijdens de tientallen jaren van zijn bewind bracht hij Rome vrede en realiseerde hij een voortreffelijke politieke en, met name, religieuze ordening. Zo zou hij het college van de Vestalinnen hebben ingesteld. Om respect af te dwingen voor zijn wetgeving beriep hij zich op de goddelijke afkomst ervan: ze was hem ingegeven door de nimf Egeria met wie hij in het vrije veld regelmatig contact had. Een andere traditie, verworpen door Livius, luidde dat Numa een leerling was geweest van Pythagoras en zijn wijsheid te danken had aan deze wijsgeer. Dit is, zoals Livius terecht zegt, onmogelijk omdat Pythagoras in de 5e eeuw leefde. Numa's goddelijke kwaliteiten bleken volgens de antieke auteurs behalve uit zijn omgang met Egeria uit nog andere contacten met de goden; hij voerde zelfs een twistgesprek met Iupiter over de nieuwe wetgeving. | |
[pagina 168]
| |
Na zijn dood werd hij aan de voet van de Ianiculus bijgezet. In een aparte kist begroef men een exemplaar van de wetten. Toen in 181 v.C. na een zware regenbui de twee kisten bloot kwamen te liggen, bleek bij opening dat het lijk van de koning volledig vergaan was, terwijl de boekrollen intact waren gebleven. Op het Comitium (‘Kiesplein’) werden deze plechtig verbrand en opnieuw ‘bijgezet’. Een tweede verhaal in verband met Numa's overlijden betreft Egeria. Deze was treurend bij het graf gaan zitten en zou volgens Ovidius' Metamorfosen in een bron zijn veranderd.
Numa Pompilius treedt in de klassieke en latere literatuur naar voren als een wijs man, zijn bewind als een rustpunt van vrede in een geschiedenis vol oorlogen. Ook als auteurs zoals Livius, Ploutarchos en Valerius Maximus de werkelijke ontlening van de wetgeving aan Egeria betwijfelen of tenminste in het midden laten, spreken ze toch met waardering over dit beroep op goddelijke herkomst, dat ze vergelijken met het beroep van Minos op Zeus en dat van »Lykourgos op Apollo. Deze vergelijking geeft Ploutarchos een argument om zijn Numa-biografie te combineren met die van Lykourgos. Laat-antieke en christelijke auteurs als Aurelius Victor, Ammianus Marcellinus en Augustinus zien Numa als een ideaal voorbeeld van een vredevorst. Hij wordt tegenover de krijgsman Romulus geplaatst en vergeleken met keizer Antoninus Pius (138-161), die evenzeer gold als toonbeeld van vredelievendheid. Machiavelli en Hobbes, theoretici die gespitst zijn op de techniek van gezags- en machtsuitoefening, spreken prijzend over het beroep dat Numa deed op de goddelijke afkomst van zijn wetgeving. Montaigne voegt als ander voorbeeld de gezagsontlening van »Solon aan de godin Athena toe. De door de klassieke en vroeg-christelijke auteurs opgevoerde tegenstelling tussen Numa en Romulus ontwikkelt zich in de latere literatuur tot een standaardvergelijking. Een voorbeeld uit vele: Fénelon in zijn Dodengesprekken 1712. Spiegel zinspeelde met zijn tragedie Numa ofte amptsweygheringe ca. 1600 op zijn eigen weigering een openbaar ambt te bekleden. Op het Forum zou vanaf de 4e eeuw v.C. een bronzen beeld van Numa hebben gestaan, dat nog op munten uit de 1e eeuw n.C. is voorgesteld. Uit de Antonijnse tijd kennen we een fictief marmeren portret, wellicht een kopie van dit bronzen beeld. Augustus had de legendarische koning reeds in de galerij van viri illustres op zijn Forum opgenomen. Verhalende uitbeeldingen zijn uit de oudheid niet bekend. De omgang met de nimf Egeria komt enkele malen voor in de beeldende kunst van de nieuwe tijd. Zo is er een doek uit de omgeving van Poussin ca. 1630 met het tweetal. Enkele 16e-eeuwse decoratiecycli tonen verschillende Numa-scènes. De aan Polidoro da Caravaggio en anderen toegeschreven decoratie uit ca. 1520 in de salon van de Villa Turini-Lante op de Ianiculus (nu in het Palazzo Zuccari) bevat een offer van Numa aan Vesta en de vondst van het graf op deze heuvel. De door Perino del Vaga, Domenico Zaga en anderen tussen 1546 en 1548 gedecoreerde Sala di Apollo in de Engelenburcht heeft eveneens de vondst van het graf tot onderwerp. In de Villa Imperiale te Terralba bij Genua schilderde Cambiaso ca. 1565 de verkiezing van Numa en zijn verkering met de nimf. In reeksen scènes uit de vroegste Romeinse geschiedenis staat Numa dikwijls voor het aspect van de pietas en vredelievendheid tegenover het meer militante optreden van Romulus, bijvoorbeeld in de frescoreeks van Moritz von Schwind 1842 in de Kunsthalle te Neurenberg, waar Numa bij de nimf Egeria volgt op het tafereel van de roof van de »Sabijnse maagden. Brandt 1988. |
|