make any mention of the Males of the Fishes, in which living seed might perhaps be seen through the microscopesGa naar voetnoot6). But it would be wrong to demand everything at the same time from you, innumerable researches still remaining to be made. We ought highly to commend and admire your labour and diligence in what you communicate to us, as a result of which the knowledge of Nature is increased and corrected daily. And so I do, amongst the others, and I remain, after cordial greetings,
(sgd) Chr. Huijgens.
|
-
voetnoot1)
- Deze brief van Christiaan Huygens aan L. wordt niet vermeld in de Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens. De datum en de locatie volgt uit de inleidende alinea tot deze brief; zie blz. 176, Manuscript. Hofwijk, de nog bestaande buitenplaats aan de Vliet onder Voorburg bij Den Haag, werd in 1640 aangelegd door Constantijn Huygens Sr., de dichter, die in een van zijn bekendste werken (Hofwyck, 1653) van zijn grote liefde voor het huis heeft getuigd. Na zijn dood ging zijn tweede zoon Christiaan op Hofwijk wonen. Christiaan bewoonde Hofwijk voornamelijk in de zomer; 's winters verbleef hij in Den Haag. Het grootste gedeelte van zijn bibliotheek en manuscripten bevond zich op de buitenplaats (Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Dl. IX, 1901, blz. 295, aant. 1; idem, Dl. XXII, 1950, blz. 750, 775-776; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Dl. 1, 1911, kol. 1180-1186; H.J. Eymael 1920: Constantijn Huygens' Hofwijck (Vitaulium)).
-
voetnoot2)
-
Huygens doelt hier op Brief 123 [75], van 16 september 1692 (zie blz. 130-168 van dit deel), van L. aan de Royal Society, waarin hij de bacteriën in tandaanslag van de mens en de voortplanting van de paling bespreekt.
-
voetnoot3)
-
Huygens' groot genoegen ende vermaak is zeker geen hoffelijkheid, maar een welgemeende uitlating, die verband houdt met Huygens' eigen onderzoekingen. Hij bestudeerde in het voorjaar van 1692 de bloedsomloop in de staart van de paling met een zelfgebouwde aalkijker, en daarna van juni tot en met 25 oktober 1692 de infusoriën in peper- en gemberwater; dus de dato deze brief was hij er juist mee bezig! (Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Dl. XIII, 1916, blz. 720-732; idem, Dl. XXII, 1950, blz. 757). Beide onderzoekingen deed Huygens blijkbaar in navolging van L.'s beroemd geworden brieven 113 [66], van 12 januari 1688, Alle de Brieven, Dl. 8, blz. 66-117, over de bloedsomloop in vinnen van verschillende vissen en over de bouw van de aalkijker, respectievelijk 26 [18], van 9 oktober 1676, idem, Dl. 2, blz. 60-161, over infusoriën in water en specerijen.
-
voetnoot5)
-
Huygens' waardering voor L.'s werk over de voortplanting kwam reeds op 10 maart 1679 (blijkbaar Oude Stijl) tot uiting, toen hij in een bijeenkomst van de Académie des Sciences te Parijs een uittreksel uit L.'s brief van 25 april 1679 aan Nehemiah Grew voorlas, handelend over de spermatozoïden van de kabeljauw en in de vas deferens van een haan (Brief 43 [28], van 25 april 1679 aan Nehemiah Grew, Alle de Brieven, Dl. 2, blz. 2-35; Brief 44, van 27 april 1679, het uittreksel van de vorige brief, idem, Dl. 2, blz. 36-41; Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Dl. XXII, 1950, blz. 267). Dit uittreksel was Christiaan toegezonden door zijn vader Constantijn (Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Dl. VIII, 1899, blz. 156-163).
-
voetnoot6)
- Zie Brief 123 [75], van 16 september 1692, blz. 156 in dit deel; L. schreef: en hoe menige Ael en Paling ik heb ontledigt, daar de volmaakte ongeboore Alen of Palingen in waren, soo en hebbe ik niet konnen sien, dat de jonge ongeboore Alen of Palingen haar beweegden. Met zijn opmerking legde Huygens op scherpzinnige wijze de vinger op een zwakke stee in L.'s onderzoek over de voortplanting van de paling. Zie ook aant. 96 op blz. 156 in dit deel.
-
voetnoot1)
- This letter from Christiaan Huygens to L. is not mentioned in Oeuvres Complètes de Christiaan Huygen. The date and the location follow from the introductory paragraph to this letter; see p. 177, Manuscript. Hofwijk, the still existing country-seat on the Vliet in the immediate neighbourhood of Voorburg, near The Hague, was laid out in 1640 by Constantijn Huygens Sr., the poet who testified to his great love of the house in one of his bestknown works (Hofwyck, 1653). After his death his second son Christiaan went to live at Hofwijk. Christiaan chiefly resided at Hofwijk in summer; in winter he stayed in The Hague. The greater part of his library and manuscripts was present at the countryseat (Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Vol. IX, 1901, p. 295, note 1; idem, Vol. XXII, 1950, pp. 750, 775-776; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Vol. 1, 1911, col. 1180-1186; H.J. Eymael 1920: Constantijn Huygens' Hofwijck (Vitaulium)).
-
voetnoot2)
-
Huygens here refers to Letter 123 [75], of 16 September 1692 (see pp. 131-169 of this volume), from L. to the Royal Society, in which he discusses the bacteria in the human mouth and the generation of the eel.
-
voetnoot3)
-
Huygens's statement great satisfaction and pleasure is by no means an expression of courtesy, but a seriously meant remark, which is connected with his own research. In the spring of 1692 he was studying the circulation of the blood in the tail of the eel with the aid of a home-made eel spy-glass, and then from June to 25 October 1692 the infusoria in pepper-water and ginger-water; just at the date of this letter therefore he was engaged in this research (Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Vol. XIII, 1916, pp. 720-732; idem, Vol. XXII, 1950, p. 757). Huygens apparently carried out both these researches in imitation of L.'s famous letters 113 [66], of 12 January 1688, Collected Letters, Vol. 8, pp. 67-117, on the circulation of the blood in fins of various fishes and on the construction of the eel spy-glass, and 26 [18], of 9 October 1676, idem, Vol. 2, pp. 61-161, on infusoria in water and spices.
-
voetnoot4)
-
Huygens's appreciation of L.'s work on generation found expression already on 10 March 1679 (apparently Old Style), when to a meeting of the Académie des Sciences in Paris he read an extract from L.'s letter of 25 April 1679 to Nehemiah Grew, dealing with the spermatozoids of the cod and with the vas deferens of a cock (Letter 43 [28], of 25 April 1679 to Nehemiah Grew, Collected Letters, Vol. 3, pp. 3-35; Letter 44, of 27 April 1679, the extract from the preceding letter, idem, Vol. 3, pp. 37-41; Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Vol. XXII, 1950, p. 267). This extract had been sent to Christiaan by his father Constantijn (Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, Vol. VIII, 1899, pp. 156-163).
-
voetnoot5)
- See Letter 123 [75], of 16 September 1692, p. 157 in this volume; L. wrote: and however many Eels I have dissected in which the perfect unborn eels were present, I have not been able to see that the young unborn Eels were moving. With his remark Huygens shrewdly put his finger on the weak spot in L.'s research on the generation of the eel. See also note 34 on p. 157 in this volume.
-
voetnoot7)
- Inderdaad spreekt L. in Brief 123 [75], van 12 september 1692, in het geheel niet over mannelijke paling; zie ook aant. 85 op blz. 152 in dit deel. Deze opmerking van Huygens heeft L. aan het nadenken gebracht, want in de nog te publiceren Brief [102], van 10 juli 1696 (Sesde Vervolg der Brieven, 1697, blz. 272), waarin L. deze brief van Huygens citeert, spreekt hij het (onjuiste) vermoeden uit, dat de paling evenals sommige slakken hermaphrodiet zou kunnen zijn.
-
voetnoot6)
- In Letter 123 [75], of 12 September 1692, L. does not indeed refer at all to male eels; see also note 29 on p. 153 in this volume. This remark of Huygens set L. thinking, for in the Letter [102], of 10 July 1696, to be published later (Sesde Vervolg der Brieven, 1697, p. 272), in which L. quotes this letter from Huygens, he utters the (mistaken) presumption that, like certain slugs, the eel might be a hermaphrodite.
|