Alle de brieven. Deel 9: 1692-1694
(1976)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| ||
Opmerking:Deze brief is de opdracht van het Derde Vervolg der Brieven. | ||
Letter No. 124
| ||
Published in:
| ||
Remark:This letter is the dedication to the Derde Vervolg der Brieven. | ||
Aan Haar Majesteit
IK soude noyt de vrymoedigheid hebben derven nemen, van dese jegenwoordige by my op nieuws gedane ontdekkinge, in de saake der natuur, voor het bloote oog wel meest verborgen; maar de welke naeukeuriger ingesienGa naar voetnoot1), op het aldermeeste de grootheyt, ende volmaaktheyt des scheppers van 't Geheel Al, doen uytschitteren: als meerGa naar voetnoot2) mijne geringe aanmerkingenGa naar voetnoot3) over deselve te brengen, voor de oogen van so een Groote en Onvergelijkelijke, DoorsigtigGa naar voetnoot4), Verstandige Koninginne, als Hare Majesteit: ten wareGa naar voetnoot5) hier inne was aangemoedigt geworden: voor eerst, door dat Hare Majesteit nog hier te Lande sijnde, mijn geringe Persoon heeft gelieft te verwaardigen, omme selfsGa naar voetnoot6) te komen binnen de Stad mijner residentie; ten eynde mijne ontdekkingen, by my noyt soo hoog gewaardeert, omme te mogen verschijnen, voor 't Oog van soo Groote Koninginne, te aanschouwen: hoe wel de Fortuyn my als doen soo nydigGa naar voetnoot7) is geweest, ('t geene al mijn levens tijd by my sal, en moet sijn beklaagt) dat ik door mijn absentie uyt de Stad, niet hebbe moge genieten de eer omme Hare Majesteit, van alle het geene in mijn vermogen was geweest te bedienen, en voor Hare Majesteits alderdoorsigtigsteGa naar voetnoot8) oogen open te leggenGa naar voetnoot9): ende ten anderenGa naar voetnoot10), dat selfs door geen geringe Bediende van Hare MajesteitGa naar voetnoot11), soo mondeling als schriftelijk ben versekert, dat Hare | ||
To Her Majesty
I should never have dared to presume to put before the eyes of such a great and incomparable, perspicacious, intelligent Queen as Your Majesty these present discoveries once again made by me, in the matter of nature, though mostly hidden to the naked eye, but which, when more closely looked into, more than ever cause the greatness and the perfection of the Creator of the Universe to shine, as well as my modest remarks upon them, if I had not been encouraged to do so: first of all, because Your Majesty, when still in this Country, was pleased to vouchsafe to my insignificant Person to come personally to the City of my residence, in order to behold my discoveries, which were never so highly valued by me that they should be allowed to appear before the Eye of so great a Queen; although Fortune was then so ill-disposed towards me (which will and must be lamented by me all my life) that owing to my absence from the city I was not allowed to enjoy the honour of serving Your Majesty with everything that had been in my power, and revealing them to Your Majesty's most keen-sighted eyesGa naar voetnoot1); and secondly, because I had been assured even by no inferior Servant of Your MajestyGa naar voetnoot2), both orally and in writing, that | ||
Majesteit selfs onder hare wigtige occupatien, mijne voorige uitgegeven Ontdeckingen ende speculatien met hare gedagten gelieft te verwaardigen, want het selvige sijn preuven van so grote gunst en eer, dat ik deselve noyt over mijne geringe arbeit hadde kunnen verhoopen; soo hebbe ik daar op dese mijne overdadige vrymoedigheyt derven fundeerenGa naar voetnoot12), ende deese mijne nieuwe ontdeckingen en speculatienGa naar voetnoot13) te offeren voor de voeten van Hare Majesteit, in verhoopinge dat deselvige met een gunstig oog van Hare Majesteit sullen mogen werden verwaardigt, niet als sulks meriterendeGa naar voetnoot14); maar alleen uyt Haar Majesteyts aangeboore Grootdadigheyt, dewelke niet weygert een gunstig oor en oog aan die geene de welke na haar gering vermogen, uyt al haar macht en by alle occasien Haar Majesteit poogen dienst te doen, onder dewelke ik sal achten voor mijn een groote eer te zyn, van altijd te mogen wesen en blyven
Doorluchtigste, Voortreffelyxste, Groot-Magtigste Koninginne
Delft desen 23. September 1692. HARE MAJESTEITS
A. van Leeuwenhoek. | ||
Your Majesty, even during her momentous occupations, deigns to give her thoughts to my previously published Discoveries and speculations, for all these are proofs of so great a favour and honour that I could never have hoped to receive them for my modest labours. Thus I have dared to found thereupon this my excessive boldness, and to lay at the feet of Your Majesty these my new discoveries and speculations, hoping that they may be honoured with Your Majesty's favourable glance, not because they deserve it, but merely out of Your Majesty's inborn Generosity, which does not refuse a favourable ear and eye to those who, according to their modest ability, endeavour with all their might and on all occasions, to serve Your Majesty, among whom I shall deem it a great honour to me always to be and remain,
Most Illustrious, Peerless, Mighty Queen,
Delft, this 23rd of September 1692. YOUR MAJESTY'S
A. van Leeuwenhoek. |
|