Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendGepubliceerd in:
| ||||
Korte inhoud:Over de vochtafscheiding door de huid en over de zweetporiën; over ‘globulen’ in het speeksel en hun verwantschap met de ‘globulen’ in het bloed; over grassen met roestziekten. | ||||
Letter No. 40 [26].
| ||||
Published in:
| ||||
Summary:The exudation of moisture by the skin; sweat-pores; globules in saliva and their relationship to the globules in blood; a parasitic growth on grass (grass-rust). | ||||
Hr Nehemias Grew.
Delff in Hollant den 27e 7mbr 1678.
Mijn Heer.
Ick heb met mijn laesten van dato den 31e Meij (waer in ick handel vande vaaten in het saet, het hair, en Been, ende daer beneffens figueren vande selvige gesonden) geschreven, hoe dat ick UEdele aengenamen vanden 10e April, beneffens de transactie No. 137. hadde ontfangen. Doch alsoo ick sedert die tijt, geen antwoort heb becomen, soo beelt ick mij inGa naar voetnoot1 dat mijn verhaelde missive, en figueren, niet en sijn te recht gecomen; Ick heb sedert die tijt mijn speculatienGa naar voetnoot2, noch mael laten gaen, omtrent het been, waer van in het toe comende breeder.Ga naar voetnoot3 Ga naar margenoot+Alleen sal ick seggen, dat eenigen tijt geleden, sittende in een starcke sonneschijn, op een speel-wagenGa naar voetnoot4, sonder hantschoenen aen mijn Handen, de rugh van mijn Hant, met veel kleijne water-blaesjens (die mij seer jeucten) op liep. Dit siende ben ick gedachtig geworden,Ga naar voetnoot5 hoe dat ick over eenige jaren, over diergelijcke blaesjens een Heelmr aensprack,Ga naar voetnoot6 die aen nam mij van die quael te helpen. Men ordonneerde mij te purgeren, men liet mij een ader, en men smeerde mijn handen met salff, haer oordeel was dat ick quaet bloet had, maer wat devoiren men aen wendeGa naar voetnoot7 ick en wiert niet geholpen. Dit mij nu wedr te vooren comende,Ga naar voetnoot8 imagineerde ick mij, dat het voorgaende ongemack, alleen veroorsaeckt is geweest, om dat ick doen ter tijt inde winter, met een boeck inde Hant veeltijts hadde sitten lesen, waer door de rugh vande hant, tegen het vuijer comende: Ende des Soomers verscheijde malen mijn vermaeck nemende, waer door mijn Handen, sonder veel beweginge, inde son quamen, het buijtenste van het opperste Huijtge, hart is verdroogt, en stijff geworden; als | ||||
[Mr. Nehemiah Grew.
Delft in Holland, September 27th 1678.
Dear Sir,
In my previous letter of May 31st (in which I discourse on the vessels in semen, in hair and in bone and sent you figures of the same) I acknowledged receipt of your esteemed letter of April 10th, as also of Transaction Nr. 137. But having received no answer since that time I imagine that my letter and figures got lost. Since then I have been reconsidering the structure of bone, on which I will set forth my speculations at a later period. Ga naar margenoot+I will only tell you that some time ago, sitting without gloves, in strong sunshine in an open carGa naar voetnoot1, the back of my hand got swollen with a multitude of small vesicles that itched very much. Seeing this I remembered how some years ago I consulted a surgeon on the same kind of vesicles, who promised to heal me. I was purged, I was bled, ointment was rubbed on my hands, the judgment being that my blood was bad, but notwithstanding these endeavours I found no relief. And now the same has occurred, and I imagine the cause only to be my sitting often with a book in hand in winter time with the back of my hand turned towards the fire, and in summertime, when out for the day, my having my hands often in the sunshine without making many movements, which would cause the outer skin to dry and stiffen. Also because | ||||
oock mede, dat de vochigheijt (!) die doorgaens, door het opperste Huijtge wort gestooten, aenstonts de subtile materie die daer in is vervliegt, ende dat de Substantiele materie, die daer overblijft, door de Hitte Hard droogh wortGa naar voetnoot9 als gom, waer door de mondekens vande kanaelkens, (die ick nu gesien heb, dat inde afschilferende deeltgens van het Huijtge sijn), als worden toe gestopt,Ga naar voetnoot10 en de innerlijcke beweginge off warmteGa naar voetnoot11 die in ons lichaem is, continuelijcken na de buijtenste delen van ons lichaem wort gestooten, en comende nu tot aen het uijterste van het opperste Huijtge, ende aldaer door de verdrooginge en stoppinge niet connende passeren, moet nootsaeckelijck water-blaesjens maecken.Ga naar voetnoot12 Maer wanneer wij met ons hant in een starcke sonneschijn waren, ende dat wij vanden beginne aen met ons Hant en lichaem veel beweeghden, soo imagineer ick mij, dat daer geen waterblaesjens op de Hant soude comen, om redenen dat door de starcke bewegingh, een veel grooter quantiteit vochticheijt, continueel door de kanaeltgens, als oock daer geen kanaeltgens en sijn, soude uijtgestooten worden, en niet alleen de monden vande kanaelkens, door de starcke doorvloet, soude open houden, maer het gantsche Huijtge soude vochtig blijven.Ga naar voetnoot13 | ||||
the subtle substance that is expelled through the outer skin evaporates, the remaining solid substance turning hard and dry like gum, by which cause the openings of the tubes (which I have now observed in the scales of the skin) are, as it were, cloggedGa naar voetnoot2; thus the inner movement or heatGa naar voetnoot3 which is inside our body and moves continuously towards the outside, when reaching the dried and obliterated openings cannot pass and will necessarily produce vesiclesGa naar voetnoot4. But if we had our hand in the strong sunshine and freely moved our hand and body from the start, I think, that no vesicles would be formed, because of the greater movement which would cause much larger quantities of moisture to pass through the tubes, as well as where there are no tubes, and not only the openings of the tubes would remain open, but the entire skin would be moist, owing to the strong flowGa naar voetnoot5. | ||||
Ick heb in een van mijn voorgaende missiven geseijt,Ga naar voetnoot14 hoe dat ick mij imagineerde dat onse opperste Huijtge gemaeckt wiert, te weten dat het selve continuelijck van onderen aengroeijt, en van boven afschilfert, soo oordeel ick nu dat de geseijde Kanaelkens, in het uijterste van het opperste Huijtge alleen gemaeckt worden, om datGa naar voetnoot15 de lucht, off drooghte, het uijterste van het opperste Huijtge, hart, en droogh maeckt, waer door de vochigheijt (!) int doorpasseren, dan een weijnigh, ter sijden uijtloopt, en maeckt alsoo een kanaeltge, tot het ter plaetse comt, daer het een openingh vint, off door kan breecken, want de materie wort op veel meer plaetsen uijt gestooten, alsser kanaelkens inde uijterste deelen van het opperste Huijtge sijn; En soo het opperste Huijtge, altijt even vochtigh was, soo stel ick vast dat daer geen kanaelkens inde uijterste deelen van het selve soude gemaeckt worden. om dat alle sachte deelen van ons lichaem, als vlees, senuwen, aderen, etc. ten merendeel als uijt een waterachtige materie bestaen,Ga naar voetnoot16 die alle seer naeuw aen den anderen sijn vereenigt,Ga naar voetnoot17 ende alsoo de vochtigheden, vande binnenste deelen tot de buijtenste deelen, kan uijtstooten, sonder eenige de minste vaaten te hebben. off ten ware dat wij stelden, dat het water selffs met vaatenGa naar voetnoot16 was versien. Dese mijne verhaelde vaaten inde uijterste deelen, van het opperste Huijtge, oordeel ick vande dickte te sijn, dat 6. 7. à. 800. en meer te samen, geen hair dickte souden uijt maecken.Ga naar voetnoot18 Ga naar margenoot+Ick heb voor desen oock geseijt,Ga naar voetnoot19 hoe dat door het speecksel vermengt lagen eenige globulen; Ick heb mijn speecksel weder verscheijde malen geobserveert, na dat ick mijn mont soo gereijnigt hadde, als het mij doenlijck was, en na mijn oordeel geen ander speecksel en was, als dat soo aenstonts uijt de glandelen vanden | ||||
In a previous letterGa naar voetnoot6 I set forth my opinion on the outer skin, to wit, that it was growing continuously from the bottom layer, and scaled from the top. I now judge the sole reason why these tubes develop in the outermost layer of the skin to be that this layer is rendered hard and dry by the air or dryness so that the moisture in passing deviates a little and makes a little tube or canal till it arrives at the place where it finds an opening or can break through, for the substance is expelled in many more places than there are tubes in the outer skin. And if the outer skin were always equally moist, I judge that no tubes could be made in its outer parts since all soft parts of our body like flesh, nerves, veins, etc. consist mainly of aqueous matterGa naar voetnoot7 and are very closely connected with each other and therefore can expel the moisture from inside towards the outside without the use of any vessels, unless we should suppose the water itself to be provided with vessels. As regards the thickness of the said tubes in the outermost parts of the outer skin, according to my judgment 600, 700 or 800 and more would not have the thickness of a hairGa naar voetnoot8. Ga naar margenoot+Previously I also describedGa naar voetnoot9 how the saliva is mixed with some globules. I again observed my saliva several times after having cleaned my mouth as well as possible, so that I judged no saliva to be present that did not come immediately from the glands of the | ||||
vanden (!) Hals gecomen is,Ga naar voetnoot20 en hebbe gesien, dat veele van dese globulen weder bestonden uijt globulen,Ga naar voetnoot21 gelijck ick voor dato geseijt heb, dat in bloet en Fluijmen sijn,Ga naar voetnoot22 (en na mijn oordeel het bloet selffs is) maer veel meer kleijnder globulen, even als off de eerste globulen bloet waren ontstucken gebrooken, ende dat dit de innerlijcke globulen waren, Dit quam mij vreemt voor, en wel meest als ick bedagt, hoe dat door het bewegen vande kaeckebeenen een groote quantiteit speecksel inde mont gebragt wort, ende dat al veel drooge spijs, met het speecksel, in het kauwen, nat gemaeckt, en na de maegh gesonden wort, en aldaer met de spijs verbrijselt sijnde,Ga naar voetnoot23 weder tot bloet gebragt wort, soo datmen wel soude konnen seggen, een tweede ommeloop in eenighGa naar voetnoot24 bloet te geschieden, te weten, uijt de slag aderen door de glandelen vanden Hals, inden mont, ende vande mont, door de maegh na de darmen, en uijt de darmen wedr inde aderen.Ga naar voetnoot25 Ick heb mijn speculatienGa naar voetnoot2 laten gaen, ontrent de globulen van ons bloet, te weten, hoe die mochten gemaeckt worden, waer toe | ||||
throatGa naar voetnoot10 and I noticed that many of those globules again consisted of globulesGa naar voetnoot11 as I said previouslyGa naar voetnoot12 to be the case in blood and phlegm-clots (and in my opinion is blood itself), but much smaller globules, as if the first globules of the blood had been broken into pieces, the pieces being the inner globules. This appeared strange to me, the more so, as I thought how the movement of the jaw-bones brings a large amount of saliva into the mouth and that a great part of the dry food is moistened with saliva during mastication and is sent to the stomach and having there been crushed with the foodGa naar voetnoot13, is turned into blood again. Therefore one might say this is a second circulation of the blood, to wit, from the arteries through the glands of the throat to the mouth, and from the mouth through the stomach to the intestines and from the intestines into the veins againGa naar voetnoot14. I have speculated on the globules of the blood and how they are made, for which an opportunity is likely to offer, so that I can | ||||
sig al eenige aparentie op doenGa naar voetnoot26, omme dat te connen na speuren, niet in het bloet selffs, maer in eenige materie, die globulen maeckt, die met de globulen van bloet over een comen, in groote en maecksel. Dogh hier omtrent, heb ick alsnoch maer eenige rouwe observatien gedaen. Ga naar margenoot+Maer veel van onse imaginatienGa naar voetnoot27, en nasporingen in natuerlijckeGa naar voetnoot28 saecken sijn seer weijnigh, voornamentl.Ga naar voetnoot29 als wij dierkens sien leven, welckers pooten wij connen bekennen, en oordelen moeten dat deselvige, meer dan thien duijsent mael dunder sijn dan een Hair van mijn Baert, ende dat ick boven dien noch dierkens sie leven, die meer dan een hondert mael kleijndr sijn, aende welcke ick geen pooten bekennen kan, maer uijt haer maecksel, en bewegingh van haer lichaem, stel ick vast, dat deselve mede met pooten versien sijn,Ga naar voetnoot30 en soo de pooten geproportioneert sijn, na haer lichaem, als de grooter dierkens, aende welcke ick pooten kan sien.Ga naar voetnoot31 Dit getal maer genomen op een hondert mael kleijnder, comt dan een milioen pooten te samen, maken maer de dickte van een Hair van mijn baert, en dat dese pooten, booven haer wercktuijgen van bewegingenGa naar voetnoot32, noch versien moeten sijn, met vaaten, daer het voetsel moet door passeren. Ga naar margenoot+Om dat sooGa naar voetnoot33 inde steden alsGa naar voetnoot33 ten platte lande, veel luijden met de koors gequelt sijn, ende dat wanneer men inde weijden | ||||
investigate the matter not in the blood itself, but in any substance that forms globules corresponding to those of the blood in size and structure; but on this question I have only made some crude observations. Ga naar margenoot+But many of our imaginations and investigations of nature are futile, especially when we see little living animals and see their legs and must judge the same to be ten thousand times thinner than a hair of my beard, and when I see animals living that are more than a hundred times smaller and am unable to observe any legs at all, I still conclude from their structure and the movements of their bodies that they do have legsGa naar voetnoot15 and therefore legs in proportion to their bodies, just as is the case with the larger animals upon which I can see legsGa naar voetnoot15. Taking this number to be about a hundred times smaller, we therefore find a million legs, all these together being as thick as a hair from my beard, and these legs, besides having the instruments for movement, must be provided with vessels to carry food. Ga naar margenoot+In the towns as well as in the country, many people suffer from | ||||
door het gras gaet, de schoenen seer root worden, soo wort bij den gemenen man daer uijt beslooten, dat de lucht geinfecteert, en seer vuierigh is, Dit mij ter ooren comende, heb ick mij buijten de stadt begeven, en den dauw geobserveert, inde welcke ick nietGa naar voetnoot34 noterens weerdigh hebbe connen sien, Maer siende dat mijn schoenen oock van het gras root wierden, heb ick gaen ondersoecken het gras,Ga naar voetnoot35 en gesien dat eenighGa naar voetnoot24 gras beseth was, met rootachtige stippelkens, deselve brengende voor mijn microscope sagh ick dat die bestonden, uijt kleijne globulen, waer van 1000 en meer in groote geen kleijn sant uijt maecken. De redenen hoe dese globulen op het gras mochten gecomen sijn naspeurende, heb ick gesien, dat deselve niet uijt de lugt quamen (gelijck het gemeene gevoelen was,) maer uijt het gras selff. De oorsaeck hier van jmagineerde ick mij was dese. De drooge koude die overGa naar voetnoot36 omtrent drie weecken gehadt hebben, de uijterste punctgens van eenigGa naar voetnoot24 grasGa naar voetnoot37 hebbende doen sterven, is daer op gevolgt, seer groote warmte, die op nieuw weder voetsel door de pori van het gras om hoogh heeft gedreven. Maer het voetsel waer mede de pori van het gras vervult was, niet connende boven uijt gestooten worden, om dat de eijnden, ofte bovenste pori van het gras, stijff en verdroogt waren,Ga naar voetnoot38 heeft het de pori van het gras op veel plaetsen, daer deselve onstarckst waren, ontstucken gestooten, en sijn alsoo veel globulen, uijt de pori van het gras gedrongen, ende aen het gras van buijtenen, aen malcanderen gekleeft, en vande lucht omvangen, en stijver wordende, een rootachtige couluer aen genomen, daer | ||||
fever, and walking through the grass in the meadows, their shoes get a deep red colour, therefore the common man concludes that the air is infected and very fiery. Having heard this I went into the country and observed the dew in which I could not see anything noteworthy, but seeing that my shoes also turned red by the grass I started to examine the grassGa naar voetnoot16 and found some of it to be covered with little reddish dots and bringing the same under my microscope I found these composed of small globules, more than 1000 of which together did not have the size of a small grain of sand. Investigating the way in which these globules had gathered on the grass I saw that the same did not come from the air (as is the common opinion) but from the grass itself. I imagined the cause to be as follows. The tops of some of the grassGa naar voetnoot17 had died in the dry cold weather which we had for about three weeks, and a great heat followed that caused foodstuffs to ascend again in the pores of the grass; but the food which filled the pores of the grass could not be expelled since the upper parts or topmost pores of the grass were stiff and dryGa naar voetnoot18. Therefore the grass burst in many places where the pores were weakest and many globules were pressed out of the pores and stuck together on the outside of the grass, and being surrounded by air became stiffer and assumed a | ||||
deselveGa naar voetnoot39 globulen wanneer sij inde pori beslooten leggen, groen sijn.Ga naar voetnoot40 En wanneer wij met ons voeten tegen sodanig gras comen te stooten, de geseijde globulen, daer af stuijven, en onse schoenen root achtig maecken. Ende alsoo de roode couluer naestGa naar voetnoot41 het vuijer over een comt, soo moeten wij het den gemeenen Man niet qualijck af nemen, dat sij de verhaelde materie voor een vuijrigeGa naar voetnoot42 materie oordelen nademael Heelmrs onder ons gevonden worden, die haer inbeelden, ervaren te sijn, als sij bloet sien, welckers weijachtige substantie geel is, seggen, het bloet is galachtig, en uijt swart bloet, het is verbrant bloet, even als off alle geel galachtig, ende alle swart verbrant was.Ga naar voetnoot43 afbreeckende blijve na presentatie van mijn geringen dienst, soo aen de Hr President de Hrn Brounker, Boijle, Hooke, ende alle verdere geleerde Heeren Philosophen.
Mijn Heer.
U. Edele Ootmoedigen Dienaer
Antonj Leeuwenhoeck. | ||||
red colour. The said globules, however, are greenGa naar voetnoot19 when they are enclosed within the pores, and on our touching this grass with our feet the said globules blow away and tinge our shoes reddish. Since the red colour comes nearest to that of fire we must excuse the ordinary man who judges the said substance to be a ‘fiery’ one, especially since we have even surgeons who imagine themselves experienced and judge blood to be bilious when they see the yellow colour of its whey, and burnt if the blood is black, just as if everything that happens to be yellow is bile, and everything that is black need be burntGa naar voetnoot20. Interrupting myself and presenting my regards to Mr. President and Messrs. Brouncker, Boyle, Hooke and all other learned Gentlemen philosophers,
I am, my Lord,
Your humble Servant,
Antonj Leeuwenhoeck.] |
|