Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1014. [1625] september 30. Van J. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mon frere, Gisteravont ben ic wt Hollant gearriveert, waer ic mij tsedert mijn laeste schrijvenGa naar voetnoot2 aen uw E. heb onthouden. De goede hope die ic op mijn eerste vertreck van Den Haeghe had geconcipieert, is mij in dese reys meer ende meer geconfirmeert, hoewel ic, midts de menichvuldighe affairen van sijne Excellentie, die door de begraevinge van sijne Excellentie h[oogloffelijcker] m[emorie]Ga naar voetnoot3 ende den grooten toeloop van bijcans alle de gequalificeerde van het landt wiert gecauseert, ende insonderheyt overmidts desselffs indispositie, sijne hoochgemelte Excellentie niet soo wel heb connen spreecken als ic wel had gewenst. Ons broeder Mr. DavidGa naar voetnoot4 heeft mij in dese reys vergeselschapt ende sijnen dienst aengaende de bedieninghe tot de bailiage van Vlissinghen gepresenteert. Ic ende hij sijn wel bejegent, doch alsoo BerchemGa naar voetnoot5 alsnoch de plaetse niet volcoemelijck quiteerde, dat wij 'tselve wilden wtwachten ende alsdan sijne Excellentie aenspreecken, dat hij soude toonen ons vrient te sijn. Mij dunckt dat het gans dienstich waer, soo voor onse familie alsoock de gemeyne goede saecke, dat ons broeder dese saeck mocht emportuneren. De bedieninge is in haerselven goet ende soude eenyder hyerwt aff connen meten de genegentheyt van sijne Excellentie t'onswaert, ons sijn faveur in een saeck die immediatelijck van hem dependeert bewijsende, waerdoor eenygelijck bewoghen soude werden om onse vrientschap als voordesen te soucken ende die luyden, die men voordesen voor het hooft heeft gestoten, omdat men meynde dat sulckx aen den voorleden prins aengenaem was, niet meer te wedersien,Ga naar voetnoot6 d'welck oock niet ondienstich voor sijne Excellentie soude sijn. Want indien deselven - als men meynt jae - van meyninge is beyde de partiën indifferentelijck goet te doen, can niet beter doen als daervan preuve te geven in eene promotie, daer om de disputen niemant geremoveert ofte opentlijck wt de bedieninge is gehouden, soodat dese daer de contraremonstranten niet soude connen offenseren ende evenwel een voorschrift sijn waernaer sij sich souden hebben te reguleren ende wat sij voortaen van hunne hevich[eit] souden hebben te verwachten, ende een preuve aen den remonstranten dat sij niet langer als verstootelinghen souden werden gehouden; soude oock ons broeder, aldaer geadmitteert sijnde - in dat collegie in alle politique saecken de eerste stem hebbende -, aen de gemeyne goede saeck veel goets connen doen. In mijn gemelt laeste schrijven had ic mede op uw E. versocht daer te willen informeren off daer brieven van ridder in eenighe favorabele forme souden connen werden becommen ende wat de expeditie derselver souden commen te costen, opdat ic de costen wetende soude weten waernaer ic mij soude hebben te reguleren. Ic achte mij haest hyerop sult antwoorden ende de saeck in allen gevalle soo secretelijck beleyden als ic 'tselve in mijne voorighe brieven heb versocht. Vandaeghe is bij mij monsieur MeermanGa naar voetnoot7 ende j[onckhee]r van EdemGa naar voetnoot8 geweest. | |
Meerman heeft mij gesegt brieven van uw E. aen mij ende anderen gehadt te hebben, maer alsoo het schip, daer sijne bagagie ende oock sij van Calais mede waeren gescheept, was op het eylandt van Schouwen gepericliteert, dat hij derhalven geene van de brieven conde overleveren. Ic heb goetgevonden dit uw E. te adviseren off mogelijck den voorszegde Meerman aen yemanden van uw E. brieven hadde die haest vereyssen, opdat uw E. in tijts daerinne mochte versien. Sij sijn Saterdaege laestleden tot Calais in een boot van Vlissinghen gescheept, maer in de vloot voor Duynkercken commende hebben den admirael van NassauGa naar voetnoot9 gesalueert, die hun met een schip van oorloghe heeft geaccommodeert. Sij met hunne derthiene daerin gegaen sijnde hebben hunne bagagie met andere 28 sielen daerin gelaeten, die men segt Sondaeghe laestleden op Schouwen vergaen te sijn. Ic verstaen daer oock yet voor mijne huysvrauGa naar voetnoot10 was; uw E. huysvrau sal mij gelieven te schrijven wat hetselve was ende wat het quam te beloopen, opdat ic mijnselven daervan debiteur in uwe rekeninghe maecke. Mij verwondert voordesen als alle andere niet een exemplaer van u laeste wtgegeven bouckGa naar voetnoot11 ontfanghen te hebben; indien sulckx abusivelijck is geschiet, soo sal men dienen te sien waer sulckx hapert; soo niet, sal 'tselve wt den sin stellen. Dit sal ic wt u eerste schrijven verstaen ende gesaementlijck wat ic op mijn versouck heb te verwachten. In wat sollemniteyt de begraevinge van mijnheer de prins is toegegaen, ende wie deselve hebben geassisteert, ende hoe het genomen is dat d'heer Van der Mylen in deselve een paert heeft geleyt,Ga naar voetnoot12 ende wat instantiën bij het collegie van de Generaliteyt ter contrariën is gedaen, ende wat mijnheer de prins des niet jegenstaende heeft goetgevonden dat soude werden gedaen, sal uw E. wt Hollant verstaen. Hollant ende Seelant sijn vol siecken ende sterffen hyer veele; onder anderen is den rentmeester Van der MerscheGa naar voetnoot13 mede overleden. Onder de onse hebben wij, Gode loff, geene siecken. Uw E. vader ende moederGa naar voetnoot14 sijn mede wel te pas, immers heb ic die in sulcken standt in Hollant gelaeten. Ic ben halff van meyninge, indien Godt mij gesont spaert, een goet deel van dese winter in Den Haeghe te passeren; sal niet naerlaeten geduyrende dien tijt alles te procureren dat tot uwen besten eenichsins soude moghen strecken. Ondertusschen naer mijne ende mijnes huysvrauwens dienstighe gebiedenis aen uw E., sijne huysvrau ende gansche familie, sal Godt bidden, mon frere, uw E. alle te nemen in sijne heylighe bewaeringh, uE. broeder ten dienste,
| |
Wt Middelburg, desen 30 September. | |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris. Port 10 st. In dorso schreef Grotius: 30 Sept. 1625 J. Reigersb. |
|