Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1001. 1625 augustus 18. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mon frere, Het compt juyst op een onbequamen tijt dat d'interdictie van commerciën, bij den Spaengaert gedaen,Ga naar voetnoot2 ons het middel beneempt om over Brabant te corresponderen. Wij sullen moeten gebruicken de bequaemste maniere die wij connen vinden, want het noodych is dat wij den anderen soo dickmael mogelijck is adviseren. Ick schrijve nu tot Delft, commende met mijn broeder den rentmeesterGa naar voetnoot3 van ons neeffGa naar voetnoot4 te begroeten, die wij gevonden hebben naer wensch, genegen, soo hij diverse mael seer vrundelijck getuichde, om ons alle faveur te bewijsen. Wij en hebben niet vergeten hem wt uwen name ende bij uwen last te congratuleren ende te vertoonen wat oogemerck uE. hadde beleth andere diensten aen te nemen, namentlijck de genegenheyt om hem in alle gelegentheyt uwen dienst te bewijsen; dat uE. darom tot deser tijt alle faveur van hem verwachte, hetsij om het lant off sijn particulier te dienen, ofte, daer uE. meest toe genegen waert, om bui‹s›ten dienst bij uwe vrienden te mogen woonen. Antwoorde dat hij uE. van uwe gunste hadde te bedancken ende garen voor uE. soude doen al wat hij kan. Ick vertoonde wat presentatiën uE. daer waren gedaen, wat occasie uE. daer hadde gehadt om veel dyngen te leeren, den lande dienstych. Hij vatte dat wel, bekende sulckx waer te sijn, reïtereerde telckenmael sijn genegentheyt, dan seyde noch soo vers te sijn in regerynge. Ick seyde dat wij hem niet sochten ontijdelijck te presseren, dat wij met sijn ondienst geen voordeel souden begeeren, dat wij hem lieten oordeelen van de gelegentheyt, dat ons genouch was dat hij genegen was om goet te doen. Dat was hem ten hoochsten aengenaem. Somma: wij creegen sooveel contentement als wij tot deser tijt conden verwachten. Spraecken van veele saecken; seyde ons hij seer drouvych was over de doot van ons broeder, die hij verclaerde een seer eerelijck man te hebben bevonden.Ga naar voetnoot5 Ick en kan uE. niet dan alles goets daervan seggen, te meer hij meest gebruickt den raet van degene die ick weet uE. seer gunstych te sijn. Monsieur WijtsGa naar voetnoot6 hebben wij oock gesproocken, die mij een sonderlynge vrient is ende meest vermach; bevonden hem vol goede wille. Somma: alles doet hem wel op en naer wensch, maer daer moet tijt toe wesen, gelijck uE. selffs oordeelen sout, soo uE. hier sijnde de gelegentheyt kende. Artax[erxes]Ga naar voetnoot7 heeft al drie visiten gedaen, is wel ontfangen. Driack[el]Ga naar voetnoot8 gaet eerstdaechs, die uE. niet sal vergeten. Mijn opinie is, gelijck alle die u goet willen daerin eens sijn, dat men niet moet verhaesten. Alles schickt hem wel ende een weinych tijt geeft veel. Wij sullen voor ons vertreck noch een visite doen ende dan de memorie wederom ververssen, ende voorts niet versuimen dat dienstych is. UE. sal mede ondertusschen gelieven te letten op wat voet uE. restitutie best sal geschieden, want apparent sal Neeff, nader geperst werdende, ons vragen hoe hij sulckx sal connen doen. 't Waer goet dat uE. selffs instelde soodanych versouck als men tot dien eynde soude mogen doen, want sonder versouck sal het niet vallen, immers niet soo haest als uE. misschien soude verwachten. Andersins het beste waer wat tijt verbeyt, om te sien off het op een eerelijcker maniere soude mogen geschieden; hetwelcke ick niet t'eenemael sonder apparentie en houwe. UE. mach vrij daer wel op sijn gerust ende vertrouwen dat wij niet sullen versuimen. | |
Dit hebbe ick alleen geschreven metter haest, om uE. te doen verstaen hoe uE. saecke wert behertycht. Blijve naer mijne recommandatie aen mijn suster, neeff CampeGa naar voetnoot9 ende de andere vrienden, uE. seer dienstwillygen broeder,
| |
Wt Delft, desen 18 Augustus 1625.
Neeff heeft mij aen doen seggen dat hij mij vrienschap wil doen waer hij kan, namentlijck dat hij mij verseeckert van sijn electie tot de vacerende plaetse.Ga naar voetnoot10 | |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris. In dorso schreef Grotius: 18 Augusti 1625 N. Reigersberg. |
|