Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1016. 1625 oktober 5. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mon frere, 'k Heb desen naermiddach in Den Haech, vanwaer ick eerst mergenvro[uc]h vertrecke, Mr. MeermanGa naar voetnoot2 gesproocken, die mij sijn ongeluckyge reyse en mijn neffens anderens verlies heeft vertelt. Hij is t'alle geluck met een ander schip te lande geraeckt, dertych passagiers sijn met sijn koffer gebleven. Ick beclaech mijn boucken, maer noch meer de brieven ende memoriën die hij hadde om mij te communiceren. 't Verlies meen ick alleen niet te dragen, maer maeck mijn reeckenynge een ander exemplair de Iure belli van uE. te crijgen.Ga naar voetnoot3 De ander boucken moeten t'mijnen koste andermael gekocht ende gesonden werden. D'Ossat wilde ick wel van de beste letter hebben.Ga naar voetnoot4 Soo in de brieven yet is dat ick diene te weten, uE. sal gelieven sijn memorie te recolleren ende hetselffde andermael te schrijven. Van het gemeen ende uE. particulier kan ick niet naders adviseren als dat ick nu verscheyde mael hebbe geschreven, te weten dat ick niet dan met redenen alles goets hoope. Maer ick bevinde dat uE. beste vrienden selffs oordeelen de saecke noch niet rijp te sijn. Met Cand[enus]Ga naar voetnoot5 gaen ick seer confident, gelijck hij oock met mij doet; hij is van uitermaten goede wille, sal oock niet vertragen, maer seyt dat PietatisGa naar voetnoot6 naturel is niet te verhaesten. Mijns oordeels moet men nu den tijt met patiëntie affwachten, hoelange kan ick niet seggen; vertrout mij dat ick alles sal doen dat uE. selffs soude connen doen. Desen dach hebbe ick noch een van de outste ende een van de rijckste stadt,Ga naar voetnoot7 die beyde ter Vergaderynge sijn, gesproocken, die mij elck in 't bijsonder hebben geseyt te hoopen uE. hier met luister te sien, dat de saecken haer daertoe disponeren, maer dat uE. sonder digniteyt niet moet commen; doch den tijt, seggen sij, is noch niet gebooren. Sulcke propoosten houden andere meer; ick weet oock d'intentie van onse man soodanyge mede te sijn. 'k En segge het niet om uE. te enc(ou)rageren, maer verclare de naeckte waerheyt, sulckx ick inderdaet alles bevinde. Soo uE. dat te lanck schijnt om aff te wachten, segt wat uE. in 't particulier begeert gedaen, misschien sal daer eenyge middel toe te vinden sijn; dan off het met reputatie kan wesen twijfele ick seer. Artax[erxes]Ga naar voetnoot8 heeft mij noch gisteren geseyt wel gerust te sijn dat alles wel sal vallen, maer seyt de saecke niet rijp is; uE. weet nochtans hoeseer hij plach te spoeden. Men meent de naeste Vergaderynge den adel sal werden versterckt, dat waer vooreerst veel. In Zeelant meene ick niet lange te blijven, sal uE. vandaer nader adviseren. De wedercomste van de ambassadeurs wt Engelant sal uE. hebben verstaen;Ga naar voetnoot9 sij brengen veel goets. Een ligue offensyff ende defensyff is voor 15 jaren met dien conynck ende de onse gesloten. Sijne Majesteyt verclaert hem viant van Spaengen, sent sijne vloote eerstdag(e) in zee, was tot dien eynde daer naertoe ende waren alle havenen in Engelant gesloten; belooft de Dunckerkers ende Spaensche schepen die sijn reeden ende (h)avenen | |
aendoen, niet alleen daer bij de onse te laten maer oock selffs te bevechten. Thien schepen van de sijne sijn alreede naer Dunckercke, met last om neffens d'onse hostiliteyt tegen de infantes schepen te gebruicken. Dit is veel, soo het sonder steert is ende ten effecte wert gebracht. Aertsens seyde noyt avantagieuser tractaet voor dese landen met eenych potentaet en is gemaeckt. Het tractaet is selffs noch niet gesien. De Staten van Hollant stonden om te scheyden, blijven twee, drie dagen bijeen om rapport te hooren, oock om te despiciëren ambassadeurs om naer Vranckerijck ende Savoyen te senden, om te sien off dien conynck ende hertoch in die ligue willen commen. Savoyen seyt men daertoe is gedisponeert.Ga naar voetnoot10 UE. sal wel doen ende alle mogelijcke preuven van sijn genegentheyt tot het lant soo bij dese als alle voorvallende occasiën bewijsen. De saecken van den conynck van Denemarcken gaen noch wel. Tilly heeft Nienburch verlaet ende hem geretireert.Ga naar voetnoot11 Ulevelt is hier,Ga naar voetnoot12 versouckt een ruyters dienst van de Staten. MansveltGa naar voetnoot13 gaet derrewaerts; sijn troupes sijn gemonstert, soo onse gedeputeerde schrijven, 2500 man te voet, daeronder 600 officieren, behalven de siecke, die oock 600 sijn, sevenhondert combatante paerden. Het voetvolck gaet scheep, de paerden werden met thien van onse compangiën geconduiseert tot in het lant van den graeff van Oldenburch.Ga naar voetnoot14 Vorst ChristiaenGa naar voetnoot15 is tevooren vertrocken, ende schijnt de intentie van den conynck te sijn drie legers te formeren, behalven het sijne, een onder Mansvelt, een onder vorst Christiaen van Brunswijck. Den raetpensionarisGa naar voetnoot16 seyde gisteren dat den Nedersacsen crijts met den conynck is gevoucht; van den hertoch van Mekelenburch,Ga naar voetnoot17 den hartoch van PomerenGa naar voetnoot18 ende den graeff van Oldenburch is seecker. Het regiment van HaersveltGa naar voetnoot19 gelicht tot ontset van Breda wert bij de Staten tot subsidie gesonden, ende dat voor drie maenden. Den conynck heeft selffs 14000 te voet, 6000 paerden; hadde noch 8000 voetknechten, 2000 paerden doen lichten. Ervaren voetvolck heeft hij meest gebreck, ende sullen darom de 600 officiers van Mansvelt hem wel commen. Die wt de Baya commen brengen ons nu seeckere tijdinge van het verlies: sij is overgegaen den eersten Mey, bij faute van ordre, authoriteyt ende courage; hadden wel voor ses weecken broot, wijn, olie ende ander nootdruft. De vloote quam daervoor met 32 schepen den 26 Mey, vont haer te swack om met de Spaense, sterck in de 50 wel gemonteerde schepen, twee met tsestych stucken geschuts, te slaen. De onse sijn haer ander disseyn gaen voltrecken. Don FredericoGa naar voetnoot20 was den 1 Augusto noch in de Baya; men meent hij tijdynge wacht waer de onse naertoe sijn, om die dan te volgen; heeft ons volck soolange opgehouden, omdat se onse vloote niet souden rencontreren ende verstercken. Men meent wel eenyge die vandaer commen, mochten werden gestraft. De Compangie heeft door dit verlies een groote crack ende sullen onse conquesten in die quartieren seer sijn gestuyt, te meer de onse de Portugesen ende Mooren, die bij haer waren gebleven ende gecommen, de Spaengaerts hebben à la merci overgegeven. Veele sijn daervan gehangen. | |
Ons bedanckt haer van het goet tractement van de Spae(nga)erts, werden alle dage polytycker. Driehondert van ons bootsvolck is in dienst van don Frederico gebleven, alsoo sij het niet dursten weygeren.Ga naar voetnoot21 Teresteyn is wederom hier, vervolcht sijn saecke;Ga naar voetnoot22 ick verlange naar het succes, meene daer wat aen gelegen te sijn. Den raetpensionaris gheeft weynich contentement aen de steden. Mijnheer den prins is wel. Gisteren quam hier aen een ambassadeur wt Sweden.Ga naar voetnoot23 Dit metterhaest, staende om naer Zeelant te gaen, uE. seer dienstwillygen broeder,
| |
Desen 5 October 1625.
Niet jegenstaende het verlies sal ick echter sijde hoosen van mijn suster verwachten, mitsgaders reeckenynge van hetghene sij voor mij verschoten heeft. Mijn gebiedenisse aen haer ende neeff Campe.Ga naar voetnoot24 | |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris. In dorso schreef Grotius: 5 Oct. 1624 [sic] N. Reig. |
|