Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1017. 1625 oktober 6. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheere, Naer ick aen uE. hadde geschreven, is mij den uwen eerst behandycht. Den ingeleydenGa naar voetnoot2 hebbe ick selffs niet connen behandygen, alsoo ick most vertrecken. Den manGa naar voetnoot3 heeft mij gesien, dan onder een groote troupe, soodat ick mij niet wilde avanceren. Cand[enus]Ga naar voetnoot4 heb ick die gegeven, oock met hem gecommuniceert de comperative discoursen, die uE. daer van de dienaers van de successeur van de man met de hantschoenenGa naar voetnoot5 hoort. Diergelijcke hebbe ick hier mede verstaen. UE. doet wel mij soo particulierelijck te adviseren. Ick houwe seer groote correspondentiën met Cand[enus]. Hij seyde mij vandage dat MarquetteGa naar voetnoot6 hem gisteren, après boire sijnde, seyde dat al de regierders niet en doogen ende dat het in 't lant niet wel soude gaen off sij mosten sijn verrandert. Off hij het meent, off anderluden meenynge wil weten, weet ick niet. Men spreeckt van hem naer Vranckerijck te senden, andere willen AertsenGa naar voetnoot7 hebben. EspesseGa naar voetnoot8 tracht daer seer toe, oock om hem daer de ordre van Saint-Michel tot een | |
teyckenen van aengenaemheyt te doen ontfangen. Soo Marquette comt, sal ick hier door Van der MyleGa naar voetnoot9 hem doen sonderen off hij uE. wel soude willen spreecken. Dit metterhaest, uE. dienstwillygen. | |
Desen 6 October 1625. | |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris. |
|