Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5397. 1641 oktober 1. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, De amnestie die uEd. heeft begeertGa naar voetnoot2 sende ick hiernevens, voor desen seer weynych hebbende, daer ick uEd. mede kan onderhouden, gelijck uEd. weet dat een leger buyten actie sijnde geen materie en geeft, ende de Duytse advisen laet ick voor andere. Van den inval die den viant tusschen den Woensdach ende Donderdach in een van onse ruytersquartieren in Vlaenderen heeft gedaen met dertych compangiën paerden, achthondert vierroers sal uEd. apparent van andere hooren, hoewel de schade die sij hebben gedaen, niet veel heeft te beduyden, behalven dat de compangie van de heer van Ruymen,Ga naar voetnoot3 major van het regiment van den prins van Talmont,Ga naar voetnoot4 is geruineert, den ritmeesterGa naar voetnoot5 gevangen, den prins tot Bergen selffs sieck sijnde gebleven. Het quaet weder gelijck het met regen begint continuerende, sal ons leger in Vlaenderen niet connen blijven, ende het jaer gaet verde om [op] een ander velt plaetse te nemen. De advisen die wij tot noch toe hebben, seggen het accort nopende den tol van den Sont met den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot6 genouchsaem was gesloten, maer over Noorwegen, Geluckstat ende de Weser viel noch dispuyte. Een conynxschip uyt Engelant tot Helvoet gecommen seyt men dat eenyge Engelse matrosen sijn gegaen op het schip van den vice-admiraelGa naar voetnoot7 dat in de have lach, begerende sij de vlagge souden strijcken, waerover woorden ende gevecht tusschen de matrosen souden sijn gevallen; dan de extravagantie is te groot om gelooft te connen worden. De insolentie aen het huys van | |
den ambassadeur van Vranckerijck tot LonnenGa naar voetnoot8 gepleecht, daer alle de gelasen sijn uytgesmeten, is niet minder. Den grave van Arondel,Ga naar voetnoot9 Vrijdage een mijle van Nimwegen van de roinemère gescheyden, is hier om weder naer Engelant te gaen. Den brieff de lestemael vermistGa naar voetnoot10 hebbe ick nu wel ontfangen. Desen 1 Octob. 1641.
UEd. oordeel nopende de handelyngeGa naar voetnoot11 wensche ick wel te weten. | |
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coningin[n]e ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. Bovenaan de brief schreef Grotius: [Rec.] 9 Sept. [sic] 1641. |
|