Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5416. 1641 oktober 12. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, De amnestieGa naar voetnoot2 is gemaect om de reputatie van den keizer te salveren. Maer ick zie wel dat hij niet nae en laet in 't particulier goede conditiën aen ydereen te presenteren, ende naementlijck aen het huis van Brunswig. De schade in Vlaenderen geleden is maer een cleine vermaening om beter op zijn hoede te zijn. Van het leger aldaer staet niet te verwachten dan dat het is, haer in de garnisoenen gelegt zal moeten werden.Ga naar voetnoot3 Ick zal garen verstaen, hoe den handel met Denemarcken zal afloopen, alsoock de Helvoetsche questieGa naar voetnoot4 ende die te Londen van den Franschen ambassadeur,Ga naar voetnoot5 oock wat discoursen den graef van ArondelGa naar voetnoot6 magh hebben gehouden. Ick meen de handeling voort zal gaen ende dat Swede tot bestant niet quaelijck is genegen. 12 Oct. 1641. | |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 12 Octob. 1641 uyt Paris. |
|