Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3375. 1637 december 7. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Acht dagen geleden hebbe ick uEd. verhaeltGa naar voetnoot2, in wat propoost monsieur RivetGa naar voetnoot3 met mij int bijwesen van den Poolsen gesantGa naar voetnoot4 was geweest, maer hadde alsdoen vergeten daerbij te vougen, dat den resident van PolenGa naar voetnoot5, die hetselffde hoorde, tot corroboratie van Rivets discoursen seyde te hebben verstaen uEd. met RuardoGa naar voetnoot6, sociniaens leeraer tot Dansyck, frequente correspondentie door brieven onderhielt. Tsedert is mij vorengecommen, dat monsieur Rivet - wat hem moveert, en weet ick niet - dit gepasseerde elders hadde vertelt ende op sulcken maniere, dat hij impressie aen die het hoorden wilde laten, gelijck off uEd. met de opiniën van SocinusGa naar voetnoot7 swanger waert, immers daertoe inclineerde, ende quam mij sulckx aen, alsoff den Poolsen ambassadeur, waerwt ick merckte malitie hieronder speelde, daer kennisse van hadde. Waeromme, soo haest ick hiervan lucht hadde gecregen, considererende hetgene nu onder de hant wiert verspreyt naer het vertreck van den gesant breeder soude werden gedissemineert ende met een autoriteyt gecorroboreert, die commende uyt die quartieren, daer die opinie vogue heeft, de leugen soude voeden, raetsaem hebbe gevonden den Poolschen gesant te ondervragen, wat kennisse hij hadde, dat uEd. een dwalynge, die ick weet, dat uEd. met woorden ende schriften hadde tegen[ge]gaen, soude favoriseren. Sijne Ex.tie mij hebbende geseyt: geene als die hij hier te lande ende door den mont van monsieur Rivet hadde becommen, vont ick dienstych, om die calumnie op de hielen te volgen, de gemelte gesant, die mij een seer confident vrient is, verder bekent te maecken dat hier eenych dessein onder was ende dat men uwe E. met sijnen naem spelende sochte te becladden, waerover sijn Ex.tie verwondert sijnde genegentheyt | |
toonde om den loop van dat dessein te stuyten; tot dien eynde mij versocht, dat ick op donderdach voorleden bij hem wilde commen eeten, wanneer hij monsieur Rivet hadde doen noden, ende alsdan garen te willen verclaren in discours, dat ick daertoe soude aenleggen, niet anders van die saecke te hebben gehoort als dat hem hier in Den Hage daervan was geseyt. Daertoe hebbe ick mij genegen getoont ende ben ick met Rivet daer ter maeltijt geweest. Naer den eeten veel propoosten in het vriendelijcke den heelen middach sijnde gevallen, spraecken van veele schriften onder ander een, dat genaemt is Ianua LinguarumGa naar voetnoot1, ende den ambassadeur mentie maeckende den auteur in Polen hem onthielt, profess[i]e dede van de gereformeerde religie, hoewel suspectus ArrianismiGa naar voetnoot2, greep ick dat bij den haren, vragende den ambassadeur-resident ende Rivet, off haer wel vorenstont, dat eenyge dagen geleden monsieur Rivet eenyge argumenten hadde gemoveert om uEd. die heresie mede aen te wrijven, dewelcke, hoewel ick alsdoen meende sulckx te hebben gedilueert, dat sij daerin contentement hadden genomen, nochtans met verwonderynge mij voren was gecomen dat onse discourssen in sulcker vougen waren verspreyt, alsoff men de werelt wilde doen geloven, niet alleen met argumenten, maer oock met autoriteyten, dat redenen om sulckx te geloven dienden; waeromme ick den heer ambassadeur versocht, wat kennisse sijne Extie. van die saecke hadde, die datelijck verclaerde ront ende breet: geen als dat hij hier hadde gehoort, daerbij vougende noyt sulkx in Polen hem voren te sijn gecommen. Rivet, die wel merckte, ick hem, hoewel niet en noemde, meende, ende ick tevoren hebbende getoont sulcke rapporten seer vreemt te vinden, begon te seggen, dat in uEd. schriften passagiën werden gevonden, daer die ombrage wt wiert genomen, ende soo wijder in die materie raeckende, recapituleerde ick de argumenten bij hem in de eerste conferentie voortgebracht, die ick, gelijck licht te solveren sijn, oock solveerde. Ende alsoo het principaelste ex libro de iure belli et pacisGa naar voetnoot3 was genomen, seyde ick, indien secundum charitatem wiert geoordeelt, meer reden was men het heele boeck, dat van Socini maximes seer discrepeert, tot een argument, dat uEd. sijn navolger niet en sijt, als een passagie off twee om te contrarie te astrueren bij den hare te trecken. Ick urgeerde voornamelijck libri I cap. secundum et illud, quod tractat de poenis, quae ex professo Socini opinionem oppugnant, in quibus mihi dabatur latissimus incusandi malitiam hominum campus. Ende wat aengynck, dat hij seyde bij niemant als bij uEd. ende Socinum gelesen te hebben de interpretatie 5 cap. MathaeiGa naar voetnoot4, daerop vraechde ick, off Socinus om die interpretatie als een fauteur van sijne heresie wiert gehou- | |
den, hetwelcke mij werdende geadvoueert wordende dat neen, seyde ick uEd. dan oock uut die preuve daervoor niet moste werden gekent. Hieronder passeerde veel over ende weer, quae omnia non succurrunt et narrare longum esset, gynck soo voort, totdat uEd. Socinus hadde geantwoortGa naar voetnoot1 refererende daerwt MolinaeusGa naar voetnoot2, die ArnoldoGa naar voetnoot3 ende TilenusGa naar voetnoot4 niet hadde gerepliceert, naer sijne sustenu een Arminiaen most wesen. Waerop, alsoo hij seyde, Moulin off dat ex professo niet hadde gedaen, evenwel dictis et scriptiss noyt naergelaten hadde te verclaren van die opinie vreemt te sijn, ick antwoorde: soo in het bouck tegens Socinus als in PietateGa naar voetnoot5 tevoren sijn gevoelen te hebben getoont, de lust van schrijven uEd. was benomen, omdat soo malitieuselijck bene dicta erant detorta ende darom voor hem ende die van sijn professie hadde gelaten, die oock socinianen conden eodem iure werden gereeckent, omdat sij Socini boucken sonder refutatie Iieten. Soo geraeckten wij vast voort met verscheyde atteinten, die ick en passant daeronder lardeerde, sonder dat Rivet vergat, want hij socht te astrueren de redenen van sijn ende der sijner suspiciën voort te brengen, dat in libro De veritate religionis christianaeGa naar voetnoot6 uEd. spreeckt in seer generale termen De Deo, waerop ick meende hij most sien, quis esset illius scripti scopus, tibi cum paganis In[d]icis et Iudaeis rem esse et tantum tradere rudimenta. Het en bleeff daer niet bij, maer wilde citeeren een passagie gelijck off uEd. te ruym den toom gaeft aen alle hoedanyge religie sij profiteren, maer, gelijck hij die citeerde, ipsissima verba exciderunt; seyde, dat die passagie was gedetorqueert; dat ick wel wiste, wat hij meende; dat de passagie most staen sub capite de poenis aut communicatione poenarum; ende versocht ick, het bouck bij de hant mochte werden gebracht, hetwelcke oock geschiede, ende hoewel hetselve ongebonden was, leyde ick hem terstont het capittel open ende toonde de commata, daer hij het, indien hij het wilde wijsen, moste vinden. Doch [hij] schoot daer te cort ende liet ick het daer niet bij, maer urgeerde daerenboven, off, indien iemant indulgentior waer om niet te verketteren, veelmin supplicio te prosequeren, die alle explicatiën ende decisiën van de dominerende opiniën en kan aennemen, off die darom een | |
sociniaen soude wesen etc. Het leste was, dat hij eenyge dyngen in uwe schriften vont, die hem niet aen en stonden, hetwelcke mij docht, dat best was beantwoort met te seggen, dat ick gelove oock eenyge in de sijne te sijn, die uEd. mede niet en behaechen. Hij repliceerende: qu'il ne s'esloignoit pas du sentiment de l'Eglise, ick dupliceerde: que vous n'esties pas sectaire. Veel hoger diende het niet ende het uyre, dat ons separeerde, maeckte, het daerbij bleeff. Ondertusschen hebbe ick niet gedissimuleert, dat ick uEd. van dit gepasseerde notificatie soude doen kennende uEd. soo goet van gemoet, dat indien uEd. eenyge opinie hadde, deselve niet sout willen deguiseren, alsoo geen ander aenleyden tot deselve sout hebben als omdat sout gevoelen deselve de waerheyt conform te wesen ende geen reden te hebben, warom die niet sout profiteren; waerop hij replicerende, dat, indien uEd. pro Arriano in Vrankerijck ware bekent, minder aengenaem daer sout wesen doch deficieerde mij daer wederom geen replique seggende uEd. dan naer Polen sout gaen. Ende vragende den ambassadeur, off men uEd. daer niet wel soude willen ontfangen, antwoorde - hoewel gereformeert is -: ambabus ulnis. Haec pene series rei tum gestae, cui successus non defuit, alsoo den heer ambassadeur mij daernaer alleen siende mij seyde, que ie l'avois traité rudement et qu'il estoit demeuré sans response. Ick hebbe oock datelijck dit gepasseerde degene, die tot mijn kennisse hadden gebracht de voorgaende discourssen van Rivet, mede bekent gemaeckt versouckende deselve te willen achtynge nemen, off hij oock niet soude dissimuleren dese beiegenynge ende daeruyt souden oordeelen de ipsius bona aut mala fide, goede ofte quade intentie, die mij oock sedert hebben geseyt, hoewel Rivet haer hadde daernaer gesproocken, echter nergens gewach van hadde gemaeckt, waeruyt ick te meer oordeele, dat hier malitie onder speelt, gelijck oock een vertrout vrient, die mij van alles advis heeft gegeven, mijn opinie confirmeert ende seyt lange diergelijcke discourssen wt Rivet te hebben gehoort ende te oordeelen deselve te strecken om uEd. off de gereformeerde theologanten ende andere, die met uEd. corresponderen ende in het stuck van de predestinatie anders als sij gevoelen, hinder te doen. Waromme dit advys des te meer in achtynge dient genomen, gelijck ick oock hope, dat bij uEd. sal werden gedaen, van dewelcke ick verwachten sal een antwoorde sulckx ingestelt, die ick tot meerder confusie van de auteurs van gelijcke calumniën verder sal mogen communiceren, oock Rivet ende andere niet onbekent laten. Wensche darom int latijn werde ingestelt, hetwelcke des te nodyger wesen sal, omdat ick soowel Rivet als andere hebbe geseyt uEd. van alles communicatie te sullen geven, ende eenyge alreede verlangen te sien, wat van uEd. tegens alle dese calumniën commen sal. Ick comme nu tot de saecke van RotterdamGa naar voetnoot1, daermede ick ende de MetersmanGa naar voetnoot2 mede besych sijn geweest sonder yet te vorderen, verclarende de confidente geen apparentie te sien van, soo lange ick persistere het tractement tevoren vast moet werden gestelt, in vriendelijcke handelynge te commen; waromme ick insistere op arbiters van rechten ende dat sij haer daer nader op souden bedeincken. Indien mede commen tot refuys, resteert niet als de insinuatie te doen, waromme | |
ick derrewaerts sal moeten gaen om bij de confidentste te prepareren, off die eenyge operatie mocht doen. Sal sien, wanneer dat bij sal connen brengen. Op hetgene uEd. vzn de comste van neeff VosbergeGa naar voetnoot1 gelieft (?) te weten, sullen mijne voorgaende uEd. al hebben voldaen. Men hout het daervoor, dat wel yet sal obtineren, maer onder conditiën voor de finantiën van desen staet niet draechelijck, om welcke te ontlasten ernstych bij alle de steden, die daer eenparych in sijn, wert getracht, tot cassatie van vijftych compangiën, waerdoor sijne HoocheytGa naar voetnoot2 seyt, den staet gestelt soude werden buyten postuyr nodych om een leger in het velt te brengen. Doch de steden wegende confusie van finantiën niet min beswaerlijck ende geen raet siende tot nieuwe lasten meenen, men wt de monsterynge can vinden meer volck als inderdaet soude werden affgedanckt, waerin gevonden wert groote disordre, connen van haer voornemen niet werden gediverteert. Den Raet van State om sulckx te stuyten heeft door den mont van den heer Van SomersdijckGa naar voetnoot3 veele redenen, waromme het volck dient onderhouden doch geen middelen, waerwt kan werden betaelt, vertoont, die alle de gedeputeerde, die op de vergaderynge sijn, niet hebben connen doen veranderen. Die propositie is overgegeven schriftelijck ende sijn de gedeputeerde versocht deselve met hare principale te communiceren, tot welcken eynde veele sijn thuys gereyst ende wert nu de nader resolutie verwacht. De saecke is in haerselve van groote consideratie, meer ten aensien van de geallieerde als voor ons selven, alsoo de naem van cassatie niet smaeckelijck voor deselve kan wesen, hoewel inderdaet het maer en is op het pampier. Dat den palsgraeffGa naar voetnoot4 begeren soude het commandement over de Hessische troupen, hebbe ick niet connen vernemen, heeft oock mijns oordeels geen apparentie, alsoo Engelant hem [met] dat werck niet en bemoyt. Dan versouckt den lantgrave van DarmstatGa naar voetnoot5 de voochdie over de weesenGa naar voetnoot6 van den overleden lantgrave, welcker accoort hij seyt bij den keyserGa naar voetnoot7 wel te sullen moyenneren. Monsieur d'AvauxGa naar voetnoot8 doet grote toeseggynge ende met belofte van meerder effecten als op de woorden van St. ChaumontGa naar voetnoot9 sijn gevolcht, ende om gelove te vinden is somtijts veranderynge van ministres niet ondienstych. Voor inval van de keyserse in het graeffschap van Embden wert gevreest. De sententie tegens den gouverneur van VenloGa naar voetnoot10 ende andere sal ick ten naesten senden; dit pacquet sal nu groot genouch vallen. Den heer IoachimiGa naar voetnoot11 is vertrocken ende wacht den heer van OosterwijckGa naar voetnoot12 noch op gelt, dat noch soo reet niet en is, ende hebben de ambassadeurs geen reden seer te haesten, alsoo, mits treckende 25 gulden daechs boven haer tractement, dat loopt, de moyte van solliciteren | |
haer niet en verveelt. Op reeckeninge van de achterstellen van den ambassadeur HageGa naar voetnoot1 heeft den heer thesaurier BrasserGa naar voetnoot2 gecregen vijffentwintych duysent gulden aen obligatiën, vijfentwintych duysent aen ordonnantiën. D'intentie van den oversten HogendorpGa naar voetnoot3 schijnt tegens het nieuwe iaer eens naer Paris te commen ende alles met den hartoch van WeymarenGa naar voetnoot4 te vereffenen. Dat de scepen in Biscaien seylreet liggen ende 10 wt Dunckercke sijn gevaren om deselve te ontmoeten, commen nieuwe advisen, maer en continueert niet de disgracie van OlivaresGa naar voetnoot5 van Brussel nochte de revolte in Portugael vandaer ende elders geschreven. Van eenyge handelynge, die tot Hamburch ofte hier soude vallen, hooren wij geen gewach; indien deselve voortgaet, wensche FelixGa naar voetnoot6 van de partije mochte wesen. Van het tractaet tusschen Engelant ende Vranckerijck wacht men niet veel. De reformatie, die men in Schotlant souckt door te dryngen, soude wel materie connen wesen van grote alternatie ende verminderynge van den ...Ga naar voetnoot7 autoriteyt. Den jongmanGa naar voetnoot8 daer uEd. mentie van maeckt, sal, hope ick, haest daer wesen; sijne fauten, die niemant als sijn naeste vrienden sijn bekent, kan hij noch beteren ende is nu tijt. Van CrayenburchGa naar voetnoot9 verneme ick niet. Laet mij weten, wat neeff Vosberge doet ende off soo grote preparaten voor het aenstaende iaer werden gemaeckt tot den oorloge als van daer wert geschreven, hoe oock het voorts tusschen Vranckerijck ende de croone Sweden gaet. Hier is hope, dat het secours van vijftych duysent guldens ter maent soude volgen. Van de historie bij beter gelegentheyt. Desen 7 Decemb. 1637.
Den heer ambassadeur van Polen, vir cordatus at regi suoGa naar voetnoot10 inter paucos charus, doet sijn gebiedenisse. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 7 Dec. 1637. N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. 16 dec.
Verder in dorso enige losse notities zonder verband met de inhoud van de brief. |
|