Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3384. 1637 december 14. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot7.Mon frère, Bij desen sende ick de sententiën tegens de gouverneurGa naar voetnoot8 ende officieren van Venlo wtgesproocken ende daernevens copie van een brieff bij den heer ambassadeur van PolenGa naar voetnoot9 van den Engelschen handel aen mij geschreven ende propositie bij sijne Ex.tie hier gedaenGa naar voetnoot10; de antwoorde, alsoo die vrijdach naermiddach op het leste oogenblick van de gemelte ambassadeurs vertreck eerst is gegeven, hebbe ick niet gesien. De ambassadeurs van VranckerijckGa naar voetnoot11 nochte SwedenGa naar voetnoot12 hebben den Poolschen gesant niet gevisiteert maer wel die van VenetiënGa naar voetnoot13. | |
De naestleste brieven van Bilderbee(ck)Ga naar voetnoot1 seggen, dat de pasporten op het aenhouden van den ambassadeur van Polen tot WeenenGa naar voetnoot2 voor VranckerijckGa naar voetnoot3, SwedenGa naar voetnoot4 ende desen staetGa naar voetnoot5, den cardinael GinettiGa naar voetnoot6 van den keyserGa naar voetnoot7 waren toegecommen. De steden persisteren noch op het casseren van de vijftych compangiën, Haerlem seert hart weygerende tot verder besoignes te treden, eer dat is gearresteert, andere fatsoenelijcker. Evenwel concludeert de heer CatsGa naar voetnoot8 niet, die seyt sulckx in consciëntie niet te vermogen, interpreterende sijne instructie, dat die niet exprimeert tot wat tijt met meerderheyt van stemmen moet concluderen. Naer tijdyngen van de heer VosbergeGa naar voetnoot9 sullen wij verlangen. Voor sijn vertreck vraechde hij den heer van OosterwijckGa naar voetnoot10, hoe hij het daer sijnde hadde gemaeckt ende off sijn Ed. uwe Ed. hadde gevisiteert; daerop den anderen antwoordende iae repliceerde hij: ghij hebt seer wel gedaen, het is een fray man: ende verder onderhielt de heer Vosberge noch op die noch op andere materie den heer van Oosterwijck niet. Waer hartoch BarentGa naar voetnoot11 sijn winterquartier neempt ende wat Vranckerijck met sijne Furst. Genade voor heeft, hooren wij niet. Somyge slaen voor off sijne F.G. sijne troupes geen loopgelt hoort te geven, ende die te coniungeren met de HessischeGa naar voetnoot12, die wel een aensienelijck hooft nodych sullen hebben, sijnde die van opinie, dat de gemelte hartoch dat onthael in Vranckerijck niet vinden sal, dat hem toecomt. Wt de zee hebben wij niet als dat den admiraelGa naar voetnoot13 sijne scepen in Engelant schoon heeft gemaeckt om des te beter op de Spaense te connen passen. Den Poolsen gesant hout seecker, dat den Grooten HeerGa naar voetnoot14 yet tegens RagoskiGa naar voetnoot15 sal voornemen, hetwelck de keysers macht nootsaeckelijck sal moeten distraheren. IovinianiusGa naar voetnoot16 en den MetersmanGa naar voetnoot17 | |
[pagina 791]
| |
Ga naar voetnoot17 arbeyden om GolilasGa naar voetnoot18, die hier is, in sijn vaders stat te helpen, dat niet buyten groote apparentie is. | |
Wensche uEd. hier te connen dienen. UEd. seer dienstwillygen broeder
| |
Desen 14 Decemb. 1637.
Uwe brieven van den 5 deserGa naar voetnoot1 ontfange ick, naer desen was geschreven. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 14 dec. 1637. N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 24 dec. |
|