Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3385. 1637 december 14. Van P. SpiringGa naar voetnoot2.Mijn Heer, Den 16 passato was mijnnen laastenGa naar voetnoot3. Ick en twijffele niet, ofte uE. soonGa naar voetnoot4 sal sedert wel overgecomen sijn ende uE. van alles mondelinge rapport gedaan hebben. Sedert en ben niet wijders in mijn commissie gecomen, als dat men mij van tijt tot tijt ophout, ende met delay spijst. Ofte het eijgentlick, ick segge eijndelick, goet doen wert, dat en geloove ick niet. Hierneffens sende uE. copia van een advis comende van Brussel. Ick soude uEd. wel met meer advisen van desen staat besoecken, maar ick weet, dat uEd. swagerGa naar voetnoot5 daarin diligent genouch is. Den Poolsen ambassadeurGa naar voetnoot6 is van hier verreist met slecht contentement; wat nu hier wijders daarin sal geresolveert worden, om den coninckGa naar voetnoot7 int nemen van den toll te stutten, en wete niet, alles gaat alhier langsam voort. Ick en twijffele niet, ofte heer VosbergenGa naar voetnoot8 sal voor d'aancomste deses acosty schoon gearriveert sijn. U.E. gelieft mij te notteren, hoe sijn verrichtinge aldaar voortgaat, om mij daarnaar alhier te reguleren. Men is alhier in groot disput overt affdancken van 50 compangiën; hoet daarmede affloopen sal, dat leert den tijt. Hiermede sal ick blijven, mijn heer, U.E. dienstwilligen dienar
| |
S'gr: Hage, aen 14 december 1637. | |
Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 24 Dec. |