Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3111. 1637 juni 10. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Ick heb op eenen tijt ontfangen de uwe van den tweeentwintychste ende negenentwintychsten MeyGa naar voetnoot2, die ick pelle-melle sal beantwoorden, omdat aen de ordre des tijts in de saecken, die antwoorde vereyssen, niet en is gelegen ende eenyge dyngen in den eersten vervatet oock in den lesten wederom werden aengeroert. Den ontfanck van de papierenGa naar voetnoot3 sal hier aengenaem sijn, die bij gelegentheyt daer het hoort bekent sal maecken, gelijck mede de neersticheyt, die uEd. in het visiteren sal besteden. Dat FelixGa naar voetnoot4 ende de sijne de lust ende appetijt om haer te evertueren niet en wert gescherpt, seyt uEd. niet sonder groote ende bekende redenen, dewelcke IovinianusGa naar voetnoot5 overdenckende somwijlen seer wert gedegousteert, maer altemetdaertegens wederom overslaet, off met continuatie van weldoen het gepasseerde soo verde niet soude connen werden overwonnen, dat de begaen faute, indien niet aen de personen selffs, immers de hare noch t'eenyger tijt souden mogen werden erkent, waervan hij niet soude desespereren, indien sij conden verstaen te helpen drijven de wagen naer die rolt, hetwelcke een yder van sijn selven niet en kan vercrijgen, hoewel bij weynyge swaricheyt daerin wert gemaeckt. Hetgene HumelusGa naar voetnoot6 van Meurs ende ArlesGa naar voetnoot7 vermaent ende alles, wat die materie raeckt, soude wel cost siinGa naar voetnoot8 voor MagogGa naar voetnoot9, indien Humelus het wilde voor en laten stellen naer het behoort geassaisonneert. Ende wat soude hij vorder van die ende beter stoffe niet connen contribueren; ende met diergelijcke concepten maecken andere haer aengenaem. Het is bedenckens waerdych, als men op de nacomelingen sietGa naar voetnoot10, off men niet altijt vooruyt behoort te sien vergetende hetgene achter rugge is, immers dissimulerende, ut carpant poma nepotesGa naar voetnoot11, waertoe | |
mogelijck occasiën souden verschijnen, die Iovinianus niet soude versuymen waer te nemen, gelijck hij wel van meenynge wesen soude van nu aff seecker concept, dat hem door het hooft loopt, in het werk te stellen, namentlijck voorGa naar voetnoot1 denGa naar voetnoot2 outsten Groot oft Reig[e]rsberchGa naar voetnoot3, indien beideGa naar voetnoot4 bequaem oordeelt, alternative het secretarisamptGa naar voetnoot5 van denGa naar voetnoot6 iongenGa naar voetnoot7 GelharGa naar voetnoot8 te versouckenGa naar voetnoot9, hetwelcke hoewel vrouchGa naar voetnoot10 nochtans niet ontijdelijck soude wesen voor die eenyge iaren profiten wil dervenGa naar voetnoot11. Soo SigthuniusGa naar voetnoot12 sulckx smaeckt ende yet weet bij te brengen, dat den wech daertoe soude faciliteren, digna res ets, de qua serio cogitet. Met CaesarGa naar voetnoot13 houde ick mij gestadych besych, doch sonder veel te voorderen. Mij was belooft, een bijeencomste soude werden geleyt ende daerop blijve ick wachtende, doch indien in een dach twee, drie niet nader verneme, sal ick wederom naer hem toe moeten. AelianusGa naar voetnoot14 meen ick, dat uEd. nu volcommen contentement heeft gegeven; indien yet resteert, sal garen sooveel mogelijck te rechte helpen. Wat van PeterGa naar voetnoot15 bij NumerianusGa naar voetnoot16 sal connen vallen, sal men eerst connen weten, als hij een tijt lanck bij hem sal sijn geweest, ende, als uEd. goet soude vinden, dat men op sijnen voorslach arbeyde, soo waer dienstych tijdelijck het behoorlijck capitael wert versorcht, want dat vooren soude moeten gaen; mogelijck de vrienden van DomarusGa naar voetnoot17 bij leenynge daer raet toe souden weten, hetwelck is te ondersoucken. | |
Amelant is noch stille. Het besouck van den Heer StellaGa naar voetnoot1 is mij seer aengenaem geweest, een persoon, gelijck uEd. wel seyt, van dewelcke veel is te hooren wetenswaerdych. CimonsGa naar voetnoot2 man is niet hier ende kan wesen, dat uEd. soowel het humeur van den man als sijnen last het miscontentement, dat hij geeft, soude mogen wijten; sal sien, wat ick van hem hoopen kan off door mij selven off door andere. De goede tydyngen wt Brasil ende de conditiën van het veroveren van Porto Calvo sende ick uEd. hiernevensGa naar voetnoot3. Monsieur d'AigebelleGa naar voetnoot4, Frans capitain, die den mijnen onder couverte van den heer RivetGa naar voetnoot5 lestmael bracht, is tsedert hier geweest ende wederom vertrocken. Men verwacht hier van Vranckrijck niet een defensyff oorloge op de frontieren van Picardie en Champangie, maer een vigoureux offensyff op den bodem van den viant, ende om hetselve te secunderen schijnt, dat, naer alle preparaten lopen, van dese sijde oock een notabel effort sal geschieden. Twee hondert sestigGa naar voetnoot6 compangiën te voet gaen int veltGa naar voetnoot7 ende heeft CimonGa naar voetnoot8 met SuennoGa naar voetnoot9, NordianusGa naar voetnoot10, DignerusGa naar voetnoot11 etc. versocht zes duysent waertgelders; de ordresGa naar voetnoot12 gaen tegens denGa naar voetnoot13 twintich deserGa naar voetnoot14. Veel meelGa naar voetnoot15 wert gemalenGa naar voetnoot16, veel Vriese rutersGa naar voetnoot17 gescheept, ende | |
linscepen van 33 lastenGa naar voetnoot1, waerwt men presumeert VlaendrenGa naar voetnoot2 over zeeGa naar voetnoot3. Den lantgraveGa naar voetnoot4 hebben wij tijdyngen, dat was op de frontieren van Embden ende Oldenburger-lant; eenyge seggen brieven te hebben, dat hij daer in was, alwaer sijn leger sal verstercken ende refraischeren. Den generael BannierGa naar voetnoot5 subsisteert noch wel ende sal met alle dese remuementen, die op ander plaetsen geschieden, de keysersGa naar voetnoot6 macht werden gedistraheert. Den oversten HogendorpGa naar voetnoot7 vertreckt binnen twee, drie dagen, BeriaGa naar voetnoot8 gaet mede; TanansusGa naar voetnoot9 is noch niet ree geweest om met hem te reysen. De groote visscherye, die haer scepen in zee sent, soude garen weten, hoe hare cappitainen haer sullen hebben te dragen tegen de Engelsche, ingevalle sy de vissers den tol willen exigeren; daerop sal moeten werden gedelibereert. Desen X Junij 1637. Het sal qualijck commen, dat, als uEd. de papieren sent, Iovinianus die aen NeeffGa naar voetnoot10 niet sal connen overleveren. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijkcsten Conynck. In dorso schreef Grotius: 10 Iunij 1637. N. Reig. |
|