Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3104. 1637 juni 2. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, De brieven van den XX Mey wt Londen confirmeren ons de tijdyngen, die te voren in het hoff van de coninginne van BohemenGa naar voetnoot4 waren gecommen, als dat den conynck van EngelantGa naar voetnoot5 aen vier Sweetse collonels de lichtynge van 4000 mannen, te voren geweygert, hadde toegestaen, ende was daer hope, dat den grave van LicesterGa naar voetnoot6 in Vranckrijck soude een tractaet concluderen. Den Spaensen ambassa- | |
deurGa naar voetnoot1 opposeerde hem seer tegens de geaccordeerde lichtynge voorhoudende, dat die maniere van doen soude renverseren het tractaet, daer hij speciale last toe hadde. Off die artificiën deselve cracht sullen houden als te voren, moeten nader tijdyngen ons seggen. Men verwondert hem hier, dat de Franse belooffde penyngen soo traech overcommen ende wert geseyt een pyncke met een missive te wesen affgeveerdycht om den conynckGa naar voetnoot2 te vertonen, indien het gelt niet wert gepresteert, men oock van dese sijde geen staet en maeckt van gehouden te sijn hetgene daervoren is belooft. Den heer SpierynckGa naar voetnoot3 staet op sijn vertreck, doch soude garen de drie belooffde maenden subsidie medenemen. De bijeencomste tot Hamburch geleyt heeft geen groten voortganck. CracouGa naar voetnoot4 heeft last bij provisie in plaetse van AysmaGa naar voetnoot5 te letten, wat daer passeert. Den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot6 equipeert alle sijne scepen, tot wat eynde weet men niet, maer is seecker, wederom is in nieuwe dispute met die van Hamburch over den tol op de Elve. Den conynck van PolenGa naar voetnoot7 heeft oock op de leste vergaderynge te Warsou, die haest wederom bijeencomt, voorgehouden om middelen te vinden tot equipagie van twaelff off veerthien scepen. VilhmarusGa naar voetnoot8 heeft van nieuws grooten opheff met VranckrijckGa naar voetnoot9 ende presseert GelharGa naar voetnoot10 NordianusGa naar voetnoot11 seer om SagillusGa naar voetnoot12, alsoo int velt wil [g]aenGa naar voetnoot13. MagogsGa naar voetnoot14 soonGa naar voetnoot15 is biiGa naar voetnoot16 GestillusGa naar voetnoot17 het capitainscap generael gedefereertGa naar voetnoot18. Den viant is geweest in de Clunder, gecommen door de reviere à gué, heeft een houve off twee verbrant ende in de tnegentych soo paerden als koien wech gedreven. Eenyge avonturiers van Breda hebbenGa naar voetnoot19 een rijck steenbacker ontrent der | |
Goude, genaemt TinsGa naar voetnoot1 te lichten; het dessein is misluckt ende een van de entreprenneurs gevangen. Wt Oosten noch Westen hebben wij geen tijdyngen. De vijfthien scepen van den viant, die lange het op dese custen hebben gehouden, sijn binnen Oostende onverleth gecommen. Indien uEd. yet verneemt vanGa naar voetnoot2 Aelius'Ga naar voetnoot3 handelingeGa naar voetnoot4, sal goet sijn IovinianusGa naar voetnoot5 het weet, want off wel GolilasGa naar voetnoot6 reden heeft hem van SuennoGa naar voetnoot7 niet wel te contenteren, soo kan den tijt noch anders commen ende darom moet men op alle occasiën letten. Desen 2 Junij 1637. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 2 Iunij 1637. N. Reig. En boven aan de brief: Rec: 23 Iunij V. EuskerckeGa naar voetnoot8. |
|