Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3068. 1637 mei 12. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot7.Mijn Heer, Versser brieven hebbe ick niet als van den 24 April. Hier passeert niet. Het laet hem niet aensien, dat den conynck van EngelantGa naar voetnoot8 yet tegens Spaeingen off den keyserGa naar voetnoot9 bij de hant sal nemen, sijnde in dat rijck bij | |
geaffigeerde billetten interdictie van de visscherie van harynck een yder gedaen, tensij alvoren daertoe is vercregen permissie van den conynck, dewelcke, voor yder last betaelt werdende twee Engelsche scellyngen, belooft de visschers in hare neerynge te protegeren, selffs tegens de Dunckerckers. Eenyge wt dese landen, gelijck wt Engelant wert geadviseert, hoewel de namen sijn onbekent, hebben alreede verloff van den conynck gehaelt, waertegens geoordeelt wert, dat bij placaet behoort te werden voorsien; maer eer dat bij die meest bij de neerynge sijn geïnteresseert kan werden toegestaen, begeren sij te weten, hoe men die offensie daerin sal geschieden, kan ende sal protegeren, hetwelcke een seer sware deliberatie wil vallen in dese gestaltenisse van saecken, dat den viant alreede soo sterck is in de zee, dat hij met vloten hem toont selffs op onse custen ende dagelijckx stercker wert, tot groot misneygen van de ingesetene van desen staet, die grotelijckx werden beschadycht. Accedit maxime aerarii angustia ende het weynych devoir bij de Hollantsche scepen van oorloge, sijnde den admiraelGa naar voetnoot1 met sesthien scepen van oorloge eenyge weecken in zee geweest sonder eenyge Dunckerckers te hebben ontmoet, die dagelijckx ontrent het lant werde(n) vernomen ende haer sooseer verstouten, dat sij ontrent Petten een visscher genomen hebben, eenych volck bij haer hielden, totdat de reste aen lant voeren om twee tonnen biers te halen ende haer aen boort brachten. De binnenstromen werden oock seer onveyl gemaeckt ende hebben die van Breda de voorleden weecke twee waerden, wonende ontrent het Rat staende in Kille, met negen gasten bij haer gelogeert, gehaeltGa naar voetnoot2. Tot Ceulen was den cancelier van MilanenGa naar voetnoot3 doch secretelijck aengecommen; de MeloGa naar voetnoot4 wiert oock verwacht, seer te onvreden, dat de Franse ambassadeursGa naar voetnoot5 noch niet en waren verschenen, ende voorgevende op haer comste, soo niet haest geschiet, niet te sullen wachten. Ons geeft men hier te verstaen, alsoff de Françoisen, overmits de paspoorten voor de ambassadeurs van de Geunieerde ProvintiënGa naar voetnoot6 bij de Spaense niet werden gedepescheert, niet wilden verschijnen, niet sijnde van meenynge als met deselffde ende coniunctim in eenyge handelynge [te] treden. Hoe verde dat gaet, sal hem nader openbaren. AelianusGa naar voetnoot7 prepareert hem om bij SophiGa naar voetnoot8 te gaen, daer hij seyt te sijn ontboden ende garen eer den rijxdach, die nu wtgeschreven is, sal sijn gescheyden. Soo uwe Ed. oordeelt yet door hem tot wedercomste van den outstenGa naar voetnoot9 is tewege te brengen, daerop soude connen werden [geleth]. CimonsGa naar voetnoot10 ambassadeurGa naar voetnoot11 vernemen wij niet; in sijne leste schreeff, dat hij met AeliusGa naar voetnoot12 van SimonidesGa naar voetnoot13 | |
hadde gesproocken, die hem seer beleeft hadde beiegent ende belooft goede addresse te geven bij het volck van TanansiusGa naar voetnoot1, quasi non omnia sed multum apud ipsos posset; soodat d'opinie van die man bij veele niet te groot en is, waeromme FelixGa naar voetnoot2 sijn actiën niet te nauw en houft te speculeren (?). Met ons NeeffGa naar voetnoot3 heb ick bij faute van materie eenygen tijt herrewaerts niet gesproocken. Dat HumingusGa naar voetnoot4 bij GolharGa naar voetnoot5 hem in goede postuyre hout toont hem in veele deelen; maer hoe hij ofte yemant bij SuennoGa naar voetnoot6 staet, weet ick niet, wie soude connen seggen. Abditi sensus, nec si scrutere ideo assequare. Doch ValeriiGa naar voetnoot7 maximen schijnende gangbaer geeft reden te geloven dat hii crediet heeftGa naar voetnoot8. In de saecke van AmelantGa naar voetnoot9 mecum facis et Iove iudicas aequo, ende inderdaet is meer misdaen met het beneficie als met het leenGa naar voetnoot10 te ontfangen; sed aliud latet, quod non patet, daeruyt de offensie spruyt, ende hoewel dat werck schijnt te slapen, is nochtans apparent wederom levendych sal werden gemaeckt. Op het begeven van het thesaurierampt sijn veel menees gevallen, meest om den heer BrasserGa naar voetnoot11 daervan te frustreren, die bij Hollant wert gerecommandeert. VolbergeGa naar voetnoot12 is van grote apparentie geweest, doch den Raet van State hebbende aengewesen eenyge actiën, daerin tot nadeel van het lant geseyt wert bij Volbergen voor desen te sijn gehandelt, heeft dat stuck wat verseth. Den heer van SomerdijckGa naar voetnoot13 sage garen gepromoveert den commys VerhaerGa naar voetnoot14, doch is iegenwoordych wel soo goeden apparentie voor den heer Brasser. Maer het advis van sijne HoocheytGa naar voetnoot15 om te weten, wie deselffde aengenaemst wesen sal, alsoo meest daermede heeft te doen, sal werden verstaen ende buyten twijfel gevolcht. Ick verlange te hooren, dat uEd. de pampieren van sijne HoocheytGa naar voetnoot16 heeft ontfangen; degene, aen dewelcke deselve waren geaddresseert is van huys geweest; darom sullen die uwe Ed. trager ter hant sijn gecommen. Desen 12 Mey 1637. Soo ick desen soude sluyten ontfange ick schrijvens van den letsten Mey (sic) | |
van ConstansGa naar voetnoot1, geene van uwe Ed.; onder Cimons pacquet gaen niet qualijck. De heer Brasser is met alle de stemmen thesaurier gemaeckt. |
|