Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2969. 1637 februari 23. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mijn Heer, Ick en heb tot noch toe uwe van den sestenGa naar voetnoot3 ofte veerthienden Februari niet ontfangen. Die den heer Van OosterwijckGa naar voetnoot4 den 14 heeft geschreven seggen ons, dat men daer in alarm was over particuliere handelynge van de crone Sweden met den keyserGa naar voetnoot5, ende om die te stuyten den prince van CondéGa naar voetnoot6 ende monsieur de BulionGa naar voetnoot7 bij uEd. waren geweest met toeseggynge van promptelijck te furneren hetgene aen de vijffmael hondertduysent guldens resteerde. Ende dat is het eenyge, dat den gemelten heer van Oosterwijck in alle sijne brieven van uEd. heeft vermaent. Den conynck van EngelantGa naar voetnoot8 heeft een agentGa naar voetnoot9 naer de coningi(n)ne van | |
SwedenGa naar voetnoot1 gesonden om die Crone te animeren, met belofte van gelt, volck ende scepen desnoot, tot continuatie van het oorloge tegens den keyser, ende wert desen staet gerecommandeert alles, dat nodych is, bij te brengen om de Sweden in wapenen te houden. Den conynck van Engelant heeft mede den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot2 besonden om deselve tot assistentie van den keurvorstGa naar voetnoot3 te disponeren, immers te belethen, dat geen beletsel bij en brenge. Evenwel horen wij niet, dat in Engelant verder resolutie is genomen als van den palsgrave toe te staen te mogen equiperen een vlote van particuliere scepen, soodat sij tot noch toe bij andere meer roeren als bij haer selven. De genegentheyt van particuliere tot de coninginneGa naar voetnoot4 ende haer huys is in Engelant groot, maer sonder parlament, daer den conynck niet toe sal verstaen, sullen geen middelen tot een oorloge gevonden werden. De reste is van weynych consideratie. Wt Duytslant hebben wij niet ende aen de veroverynge van Leipsich ons over viere dagen verseeckert sie ick, dat nu noch wert getwijfelt. D'opinie is, dat men vrouch in het velt sal gaen. Vanwegen de stat van Amsterdam comt den burgemeester OetgesGa naar voetnoot5 in de Generaliteyt, VlamynckGa naar voetnoot6 in de Gecommitteerde Raden, NeckGa naar voetnoot7 in den Raet van Staten. AissemaGa naar voetnoot8 seyt men op wech ende en slaept dat van Amelant noch niet. Den lantgraveGa naar voetnoot9 is tot Cassel ende wert met den oversten WaerdenburchGa naar voetnoot10 gehandelt om in des lantgraven dienst te gaen. De Franse advisen seggen ons van veel scepen, die CollaertGa naar voetnoot11, admirael van Dunckercke, in Biscayen bij hem heeft, wel tot vijftych in getale, ende wert den viant dagelijx machtyger in zee. Mergen meen ick naer Rotterdam te gaen. Desen 23 Feb. 1637. Wij hebben hier tijdyngen, dat tusschen de coninginne van Sweden ende den conynck van VranckerijckGa naar voetnoot12 gesloten is een nieuwe alliantie met verbintenisse, dat de croone van Sweden sonder Vranckerijck niet en sal handelen. Een edelman met het tractaet, bij de coninginne geteyckent, is hier door gereyst. Vin(d)ende hier een van degene, daer ick te Rotterdam mede te doen hadde, oordeelde ick, dat daer niet wt was te rechten, sende daerom mijn dienaer met een brieff om te weten, wanneer een bijeencomste is te wachten van meenynge, soo die geen operatie doet, morgen ofte overmorgen selffs te gaen. | |
In dorso schreef Grotius: 23 Febr. 1637. N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 18 Martij. |
|