Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2958. 1637 februari 12. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot2.Mijnheer, Ick heb hier sedert wynigh dagen vele visyten gehadt van d'heer BulionGa naar voetnoot3, surintendant van de financiën, bij ordre van de coningGa naar voetnoot4, van mijnheer de prins van CondéGa naar voetnoot5, van de graeff van LicesterGa naar voetnoot6, van hertogh BernhardGa naar voetnoot7. Elckeen vreest dat Swede haer sal ontslibberen: geven goede woorden, Vrancrijck oock gelt, om te zyen, off zij daerdoor connen becomen de approbatie van het tractaet bij de marquys de S.t ChaumontGa naar voetnoot8 tot Wismar geconcipieertGa naar voetnoot9. D'heer van OosterwijckGa naar voetnoot10 in alle propoosten toont affectie. Ick heb hem oock goede dyensten gedaen ende sijne qualiteyten geroemt soo bij den voorss. heer Bulion als bij d'EngelschenGa naar voetnoot11. Ick wilde wel weten, wat men daer hout van zijne predicantGa naar voetnoot12. Ick heb met den prins van Condé op 't stuck van de religie veel gedisputeert. Ick vrese voor den graeff van NassauGa naar voetnoot13 ende mij dunckt hij onlancx brieven heeft ontfangen van den pausGa naar voetnoot14 door beleyt van den biechtvaderGa naar voetnoot15 van de coninginne van EngelantGa naar voetnoot16. Daernae heb ick [over] hem verstaen, dat hyeronder sal volgen. Uyt Regenspurg hebben wij nyet alleen advysen, maer papieren van importantie, waerbij blijckt dat den keyserGa naar voetnoot17 soeckt met Sweden apart ende met Vrancrijck apart te handelen om den bant te breecken. Den graeff van Licester heeft mij geseyt, hoe dat den coning van EngelantGa naar voetnoot18 den tytel van hoocheyt mede heeft goed gevonden te geven aen den prins van OrangieGa naar voetnoot19. Dit doet mij geloven, dat Vrancrijck ende Engelant in eius operis zijn | |
om de Nederlanden in oorlogh te houden, al waer het dat ellewaert vrede quaem te werden. Tot wij sullen verwachten wat OgerGa naar voetnoot1 uyt Engelant sal brengen. Mij werdt geseyt, dat de coning van Vrancrijck aen den prins van Orangie bescheyt heeft gesonden van op Orangie nyet te pretenderen, dan soo verre sulcx nae de Fransche rechten gelt is uE. genouch bekent. Hartogh Bernhard is hyer. Souckt een leger op hem selve te hebben om nyet langer gecnocht zijn aen den cardinael de la ValetteGa naar voetnoot2. Ick sal hem helpen sooveel ick can. Mij dunckt, den graeff van Nassau sich tot de lutherschen wil begeven. Ick arbeyde om hem te houden in de moderatie. De Franchoysen solliciteren noch gestaedigh om mij van hyer te hebben, maer mijnheer den rijcxcancellierGa naar voetnoot3 verseeckert mij, gelijck oock d'heer SalviusGa naar voetnoot4, dat sulcx mij in 't hoff van Sweden nyet alleen geen quaed, maer veel goeds doet. Dusverre geschreven hebbende ontfang ick uE. brieven van de XIIIGa naar voetnoot5 ende XXGa naar voetnoot6 January. Indyen mijnheer SpierinckGa naar voetnoot7 met mijn oudste soonGa naar voetnoot8 can zijn gedyent, ick wil sijne E. Gestr. zeer garen daermede geryven nyet twijffelende, off het sal mijnheer den rijcxcancellier mede aengenaem zijn. Sijne Ed. Gestr. sal hem qualiteyt geven nae zijne discretie. Artens'Ga naar voetnoot9 credyt geeft Constans' geselGa naar voetnoot10 veel bedencken ende can CalaberGa naar voetnoot11 te minder verwachten. Uyt Sweden verstae ick, dat zij nae Colen niet en senden. Dye van hyer staen mede noch nyet gereedt om te vertrecken, te weten FeuquièreGa naar voetnoot12 ende DavauxGa naar voetnoot13. S.t Chaumont sal d'eerste zijn. Van de coninginne-moeder in SwedenGa naar voetnoot14 had ick noch [uyt] niemant anders alhyer yet sulcx verstaen. Indyen CatsGa naar voetnoot15 begint in de ongenade te comen, wie sal succederen? An FabiusGa naar voetnoot16? UE. comste alhyer ende communicatie soude mij zeer aengenaem sijn ende heb daerom dickmael gewenscht ende geschreven. UE. gelyeve te zyen, wat can geschyeden. | |
Ick ben mijnheer Spyering geobligeert vanwegen de sorge, dye hij voor mij wil dragen. Ick hoop mons.r HeufdGa naar voetnoot1, aen denwelcke de Franchoysen haer nu verbonden hebben tot betaelinge, voor mij sal sorgen; van de dispute, dye hij mij maeckt op 't stuck van de wissel ofte waerde van 't goet, dat mij hier veel importeert, heb ick sijne Ed. Gestr. geschreven. UE. doet wel dye kennisse wel te onderhouden. Ick en sal oock aen mijne zijde nyet ontbreecken om alles te doen, dat mogelijck om te thoonen, dat ick zijne vrundschap hooch estimere. Vaert wel met alle de vrunden. Den XII february XVIcXXXVII. UE. gelieve met den eersten mij mijne papieren, dye bij d'heer BasiusGa naar voetnoot2 zijn, te bestellen sonder langer uitvlucht. Mij is daeraen gelegen.
Dedi nuperGa naar voetnoot3 exemplum sapientis viri in vita privata turbida ac nutanti republica, T. Pomponium AtticumGa naar voetnoot4. Dabo nunc egregii viri in honoribus versantis oppressa republica M. LepidumGa naar voetnoot5, de quo iudicium Taciti Ann. IVGa naar voetnoot6 et specimen eius Annal. lib. IIIGa naar voetnoot7 in narratione de ClutorioGa naar voetnoot8. Cum quo loco confer quid idem de socero suoGa naar voetnoot9 scribit illo loco: sciant quibus moris illicita mirari etc.Ga naar voetnoot10. Nec omittendum eiusdem elogium de L. Pisone PontificeGa naar voetnoot11 Annalium VIGa naar voetnoot12.
Apparentelijck sal men over eenige tijdt beginnen te spreecken van een duc van Brabant te maeckenGa naar voetnoot13. 12 febr. 1637. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant In Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder De Groot, den 12 febr. 1637 wt Paris. Outsten soon bij Spierynck. Ad politicam quaestionem. |
|