Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2950. 1637 februari 6. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot4.Mijn Heer, Ick ben geweest bij den man van Martianus CapellaGa naar voetnoot5. Vremde propoosten van CalaberGa naar voetnoot6. Van anderen verstae ick, dat wederom VindicianiGa naar voetnoot7 iet voor gehadt hebben op de plaetse, daer Josine de BieGa naar voetnoot8 gewoont heeft. Ick verwacht uE. advys van de receptie van 't cijffer ende jargon. PausGa naar voetnoot9 afstelling werdt hier seer beclaegt. Men soude garen Constans' geselGa naar voetnoot10 soecken wel te stellen met SpartacusGa naar voetnoot11. Maer hij lacht daermede. Dit volck blijven bij haer oude voornemen. Men vreest hier seer voor eenige handeling van Sweden. Men weet noch alhier van monsieurGa naar voetnoot12 niet seeckers te oordeelen. Den coningGa naar voetnoot13 ende cardinaelGa naar voetnoot14 sijn te Orléans ende doen van hier geschut derrewaert comen. De steden oock ende wegen rondom Blois sijn sterck beset. Over drie, vier dagen wat aant. monsieur in sijn galeije op de Loire gegaen. Alle sijn volck maecten haer gereede tot de vlucht, maer quame weder. Sedert is den graef van BrionGa naar voetnoot15 tweemael nas aant. | |
hem gesonden ende vandage ChavignyGa naar voetnoot1. Men meent evenwel niet, dat hij bij den coning sal comen, soolang den cardinael bij den coninck is, ende dat hem de vlucht, soo hij wil, niet wel en sal connen afgesneden werden. Off hij de cours sal nemen nae Engelant ofte nae Sedan ofte nae eenige gemiscontenteerde quartieren, werdt verscheidelijck gediscoureert. Hier in de stadt is groote vreese van seditie ende men dorft de middelen op de wijn ende leninge niet in 't werck stellen. De communicatie van de reine-mèreGa naar voetnoot2 met den graef van SoissonGa naar voetnoot3 door CoigneuxGa naar voetnoot4 ende FabroniGa naar voetnoot5 werdt oock geapprehendeert. Des graefs van RussyGa naar voetnoot6 - die de susterGa naar voetnoot7 van den hertogh van BouillonGa naar voetnoot8 heeft getrouwt - goederen werden aengetast, omdat den graef van Soissons gaende nae Sedan bij hem is gelogeert geweest. Hij selff is het peryckel ontgaen nae Sedan. Den hertogh van ParmaGa naar voetnoot9 seit men, dat gehandelt heeft door intercessie van den grooten hertogh van ToscaneGa naar voetnoot10. Hertogh BernhardGa naar voetnoot11 wachten wij hier van uir tot uir. De paspoorten van den keiserGa naar voetnoot12 ende cardinael-infantGa naar voetnoot13 begrijpen Sweden, Savoyen ende de Vereenigde Nederlanden onder den tytel van geallieerde van Vrancrijck. Off dat in Sweden soo sal verstaen werden, weet ick niet. De gravinne van SoissonsGa naar voetnoot14 is belast van hier nae Dreux te vertrecken. Den coninc van EngelantGa naar voetnoot15 heeft gesonden nae DenemarckGa naar voetnoot16 ende een ander nae SwedenGa naar voetnoot17 om 't wedervaeren van den graef van ArondelGa naar voetnoot18 daer bekent te maecken ende te sien, off hij compagnie can crijgen om wat goeds te doen. Men seit hier, dat den coning van Engelant vijftienduisent man sal geven aen den landgraefGa naar voetnoot19. ChampionGa naar voetnoot20, een edelman, comende van den graef van Soissons nae monsieur, hoewel met paspoort gegaen sijnde, is te Orléans opgehouden. De gravinne van Soissons, hoewel last van des conings hant selve ontfangen hebbende om nae Dreux te vertrecken, blijft hier excuserende haere indispositie ende dat sij noch huis noch meublen heeft anders als te Parijs daerbij doende, dat sij geen kennis gehadt en heeft van haers soons voornemen om te vertrecken ende dat père | |
IosephGa naar voetnoot1 sulcx wel weet. RochefocautGa naar voetnoot2, die suspect was alsoff hij in Poitiers iet roerde, heeft sijn soonGa naar voetnoot3 gesonden nae den coning tot seeckerheit. Den 6 febr. 1637. | |
In margine schreef Grotius: Gelijck ick laestmael heb geschreven, uE. gelieve hem wel te wachten van te toonen iet voor mij te begeren, al waer het uit een andere naem als de mijne. Ende wilt de papieren gedencken. Mij dunct, dat ick sie, dat het quaedt, dat mij gedaen is, mij noch ergens te pas sal comen. Voor marginale en dorsale notities zie bijlage no. 1, p. 827. |
|