Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2996. 1637 maart 18. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot11.Mijn Heer, Twee dingen comen mij nu ter tijdt quaelijck, t'eene dat ick het jargon van de oude Sweedsche naemen als Gothar, Gotilas etc. verloren heb wachtende een nieuwe van uE., het ander dat veele brieven soo quaelijck bestelt ende soo ick als uE. dicmael oude tijdingen crijgen als het VranckrijckGa naar voetnoot12 off HollantGa naar voetnoot13 goed dunct. Soo hierGa naar voetnoot14 als te CalesGa naar voetnoot15 werdt daerop gepast, waerin remedie dient gevonden. Wilt daervan met AelianusGa naar voetnoot16 spreecken. Heu[f]dGa naar voetnoot17 is niet te verachten, maer dient veelen. Ick sal beginnen van uE. leste brief van den 12 MaertGa naar voetnoot18, dien ick vandage ont- | |
fangen heb op eene tijdt met die van den 23 Febr.Ga naar voetnoot1, daer anderen hebben van den tienden. Aen mijnen oudsteGa naar voetnoot2 heb ick geschreven ende schrijve noch, dat hij herrewaert come ende dat hij mijne ordre sal vinden in Hollant. CrayenburgGa naar voetnoot3 heb ick goed gevonden edelman te maecken bij den hertogh van WeimarGa naar voetnoot4 om allerlei maniere van crijgh te leeren ende daernae te bequaemer te sijn om dienst te doen. UE. concept was niet quaed, can noch te passe comen: ende bedancke de vrunden. Van de vrouw in SophiGa naar voetnoot5 moeten wij meerder claerheit verwachten. Wat van AismaGa naar voetnoot6 sal sijn, sal ick met lust verstaen. Van CalaberGa naar voetnoot7 ende hem twijffele ick. Wat uE. oude vrundGa naar voetnoot8 aengaet, ick heb hem eerst besocht op 't exempel van de EngelschenGa naar voetnoot9. Hij is oock bij mij geweest. De vrouwenGa naar voetnoot10 van gelijcke gintsch ende weder. Maer alsoo hij mij niet in alles en tracteert als de Engelschen, soo sijn die visyten uit; sal evenwel niet naelaeten te doen, wat ick can, voor de Geunieerde Provinciën als geallieerde van ons rijck. De stijl is, dat de ambassadeurs van minder als coningen aen de ambassadeurs van coningen overal ende altijd de excellentie, ende soo men haer van gelijcke naem bijwijlen geeft sulcx moeten houden voor faveur. De ambassaden oock ter zijde gestelt ben ick niet minder als hij. De consten van HumultGa naar voetnoot11 - dit rade ick wat het beduit - sijn crachtigh. Nobis non licet esse tam beatis quibus dimensum daturGa naar voetnoot12. Hij sal door die wegen CamerariusGa naar voetnoot13 overtreffen. Mijnheer den rijcxcancellierGa naar voetnoot14 meen ick, dat op sijne overcomste delibereert ende sal willen sien, wat de vrunden ende vijanden sullen willen doen. Wij wachten de besoigne aan Sigismund van BrandenburgGa naar voetnoot15. De Engelschen willen haer niet engageren, niet doen off weinigh, ons binden aen haere interesten, ende ons de onsen om haerentwil doen vergeten. 'T heeft geen apparentie. De LatouwenGa naar voetnoot16 evenwel schijnen iet met haer te willen sluiten, sed suae cuique res actaeGa naar voetnoot17. 'T is wonder, dat de saecke van de zee niet beter en werdt beharticht in een staet, die t'eenemael daervan dependeert. | |
Nae de moeiten, die tusschen het LeliesvolckGa naar voetnoot1 ende het Sophische is geweestGa naar voetnoot2, heb ick, alsoo het mijne beurte was, geweest bij de ambassadeurGa naar voetnoot3 en beide. Sij oock bij mij. Heb aen de eene verhaelt de redenen ende bewijzen, ende dat sulcx niet nieuw en was, maer gesustineert in het concilie van BasleGa naar voetnoot4 bij de onsen. Sedert noch hebben sij mij beide affectie getoont: ende ick haer dienst gedaen. Venetië heeft hier d'eer van coningen alsoo de guarde in wapenen werd gestelt als haere ambassadeur de eerste audiëntie heeft 't welck aen ambassadeurs van churfursten, SavoyeGa naar voetnoot5, CimonGa naar voetnoot6 niet en geschiet, oock nu niet geschiet. De reden, die men daertoe allegeert, soude te lang sijn te verhaelen. Van t'gunt tegen GrotiusGa naar voetnoot7 gedaen werdt, meen ick ten deele de oorsaecke te sijn bij CharnasséGa naar voetnoot8, die niemant en vertrouwt dan die geltGa naar voetnoot9 neemt, ten deele bij ArsensGa naar voetnoot10 die tans wel staet bij de Latouwen. Ick sye wel waer sij heen willen. Sed quid mea? Van BeriaGa naar voetnoot11 ende BiernoGa naar voetnoot12 ben ick met mijn briefke de memorie quyt. De stucken van Calaber sijn mij noch niet geworden. Off die te Calis met veele brieven werden opgehouden off hier te Parijs, weet ick niet. Maer wensche daerin te mogen arbeiden. Dat Cimons volck vrough in 't velt quaemen, waer seer te wenschen. In de saecke van Brasyl sie ick dat Heu[f]dGa naar voetnoot13 gelijck oock in andere saecken seer is gepassioneert tegen HollantGa naar voetnoot14. Ick sal garen de insichte van beide zijden verstaen om daervan met oordeel te connen spreecken. Ick recommandere uE. de saecken met CaesarGa naar voetnoot15 ende de papieren, soo haest geschieden can. Nu come ick tot den ouden brief. 'T gunt d'heer van OosterwijckGa naar voetnoot16 nopende de apprehensie alhier van handeing van Sweden met den keiserGa naar voetnoot17 heeft geschreven is waer, ende oock dat den | |
prins van CondéGa naar voetnoot1 ende mons.r de BulionGa naar voetnoot2 tweemael bij sijn geweest. Ick soeck goede diensten te doen aen het gemeen ende stoot mij niet aen de ondancbaerheit ofte onbeleefdheit van die off dese. Wil vernemen aen alle 't gunt aen Cimon ofte Calaber ofte andere van GrotiusGa naar voetnoot3 werdt geschreven. De sendinge van BarclaiGa naar voetnoot4 uit Engelant nae Sweden is waer, maer niet soo breed als geseit werdt: ende twijffele, wat operatie sulcx sal doen. Hare insichten ende de onsen schillen veel. Den DeenGa naar voetnoot5 sal het signael aen EngelantGa naar voetnoot6 volgen. In Engelant hebben de cameren van Justitie verclaert, dat den coninckGa naar voetnoot7 oock sonder parlement op de gemeente mach lichten dat noodich is. Dit souden sij, soo daer een parlement gehouden wierd, quaelijck connen defenderen. Sulcx dat (?) dit een seecker teicken is, dat men geen parlament en wil houden. 'T employ van de heer OetgesGa naar voetnoot8, VlamingGa naar voetnoot9 ende NeckGa naar voetnoot10 is mij seer aengenaem. Bidde om mijne gebiedenisse aen alle de selve met presentatie van alle eerlijcke dienst. Op de approbatie van het tractaet van WismarGa naar voetnoot11 sal geen swaericheit sijn, soo boven de oude schult, die nu voldaen is, het nieuw beloofde ende alrede verschenen werde betaelt ende den keiser ofte roomsch coningGa naar voetnoot12 voor vijant verclaert, t'welck geschiedende verstaen de Fransoisen, dat de Staten-Generael volgens het tractaet van PauwGa naar voetnoot13 mede gehouden sijn haer te verclaeren. CurtiusGa naar voetnoot14, keisers raed, is nae den BeyerfürstGa naar voetnoot15 gesonden om, soo men uitgeeft, hem afstand te doen [doen] van den Pals, nemende recompense in Oostenrijck. Off dit ernst is off om de Engelschen langer te amuseren, sal den tijd leeren. Den graef van SoissonsGa naar voetnoot16 heeft aen den grooten cardinaelGa naar voetnoot17 geschreven, dat hij uit HilarionGa naar voetnoot18, een capucijn, aen hem gesonden, verstaen heeft sijne affectie tot hem, dat hij blijde sal sijn de effecten te sien. Praetexo nihil. De roomsch gesinde Switsers hebben den pas voor 8000 man aen LeganesGa naar voetnoot19 | |
toegestaen. De Valteline loopt peryckel. Mons.r de RohanGa naar voetnoot1 is quaelijck gestut. Die van Venegië doen bij wijlen wat, heymelijck. Tot Parijs, den 18 Maert 1637.
Mijnheer van Oosterwijck heeft een brieff aen mij van mons.r de PeirescGa naar voetnoot2, raedsheer te Aix, maer geeft mij dye niet. Sendt mij oock niet weder een schrift, dat ick hem behandight heb van de geschiedenisse van de slagh bij Witstock. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant In Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: broeder de Groot, den 18 Maert 1637 wt Paris. In margine met verwijsteken (het corresponderende teken in de tekst ontbreekt): crijgen nu seeckere tijdinge van des keisers dootGa naar voetnoot3. De paspoorten voor desen hier gesonden waeren niet van de keiser, maer van de roomsche coning uit des keisers naem, om alsoo erkent te werden. Sij waeren oock niet van elcke Fransche ambassadeur gedistingueert, maer voor allen in 't gemeen: anders als de Franschen. Men claegt hier over den hertogh van BouillonGa naar voetnoot4, dat hij den graef van Soissons de volle dispositie gegeven heeft over Sedan, oock hem twee compagniën laeten veranderen ende geseit heeft, dat hij wel tevrede soude sijn Sedan quyt te sijn als het maer voor een tijdt den graef van Soissons hadde mogen dienen. Dit alles geeft hier groote suspiciën ende men hoopt den prins van OrangieGa naar voetnoot5 den hertogh van Bouillon beter sal instrueren. De saecken met het parlement van Rouaen sijn geaccommodeert ende de afgestelde hersteltGa naar voetnoot6, soo dat den conincGa naar voetnoot7 in plaetse van daer te gaen comt te S.t Germain. Men seit hier dat CnuitGa naar voetnoot8 peryckel heeft geloopen in Zeelant ende een van de zijnen bij de gemeente is omgebracht. De heer van Oosterwijck meen binnen veertien dagen te vertrecken. Ick en meen hem niet te sien. |
|