Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2898. 1636 december 22. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Mijn Heer, In drie dagen heb ick vier van uwe brieven ontfangen, den eersten van den 14 Nov.Ga naar voetnoot7, den lesten van den vijfden deserGa naar voetnoot8, hetgene ick te patienter heb opgenomen, omdat andere mede in lange niet en hebben gehadt. Maer dat valt mij wat moyelijck, dat onder deselve sijn eenyge soo qualijck, eenyge met soo bleecken inckt geschreven, dat de letteren noch kenbaer, noch leesbaer en sijn, waerop uEd. voortaen sal gelieven te letten. Mogelijk, dat bij mij altemet gelijck abuys wert begaen, waervan ick mij oock wil wachten. Den heer SpierynckGa naar voetnoot9 heeft aengenomen te sorgen, off commoditeyt tot addresse van brieven over Engelant ende Brabant vinden kan; dan oordeelt geen over Brabant als ongeteyckent behooren te werden gesonden. Onder sijn Gestr. couvert off dat van den heer CamerariusGa naar voetnoot10 sullen de mijne wel schuylen; meent, men die aen monsieur HeuftGa naar voetnoot11 soude connen bestellen. UEd. kan oordeelen ende sijn bedencken seggen; aen seeckere ende spoedyge correspondentie is alles gelegen. De heeren Staten scheyden desen naermiddach op reces om tegens den | |
sevenden Iann. wederom bij den anderen te commen. Sij hadden garen tot onlastynge van de finantiën, redres van militaire discipline, tot cassatie van eenyge troupes, daer sij geen fons toe en weten, gecommen; dan de insichten van sijn Ex.tieGa naar voetnoot1, Staten-Generael, Rade van State, oppositiën van den heer Van CharnasséGa naar voetnoot2 hebben dat voornemen tot noch toe, hoewel Hollant eens is geweest, gestuyt. Men oordeelt seer bedenckelijck in desen tijt volck te licentiëren. Andere meenen, men het noemt casseren, maer inderdaet maer ondersettynge soude wesen, blijvende in effecte hetselve volck, maer de officieren gemindert ende hetgene aen de solliciteurs wert gegeven ende wt de compangiën moet werden gevonden geretrancheert. Den grave van ArondelGa naar voetnoot3 is vandage acht dagen van Ceulen gegaen ende heeft saterdach te Tiel geweest; vandage wert hier gewacht. De coninginneGa naar voetnoot4 heeft advisen, dat naer sijn vertreck den keyserGa naar voetnoot5 hem een expressen met een brieff heeft naergeschickt, die hij geweygert heeft te ontfangen, maer gesloten heeft terugge met die hem bracht gesonden. Evenwel kan men hier niet gelooven, dat eenyge vigoureuse resolutie bij Engelant sal werden genomen, dat nochtans nodych is, soo sij op de handelynge van Ceulen van consideratie wesen willen. Hollant heeft tot noch toe niemant tot het tractaet gedeputeert ende is niet sonder reden, soo eenyge swaerhooffdych sijn in het succes van die bijeencomste, hoewel voor desen staet minst sal wesen te bedyngen: uti possidetis ita possideatis et vim fieri vetoGa naar voetnoot6. Naer de tijdyngen nu dagelijckx commen schijnt het, dat accessus niet heel tutus sal wesen. GotseGa naar voetnoot7 saeckt naer dese frontieren ende BannierGa naar voetnoot8 volcht hem op de hielen. Men meent hij Bannier wijckt ende het kan wel sijn, maer naer apparentie om hem te verstercken met het volck van PicolominiGa naar voetnoot9 ende Ian de WaertGa naar voetnoot10, tegens welcke geconiungeerde macht het is te vreesen, Bannier ende LesleGa naar voetnoot11 niet sterck genouch sullen wesen, hoewel het volck van den lantgraveGa naar voetnoot12 oock daerbij is. Veele meenen, off den generael Bannier het ooch soude hebben om in het Sticht van Ceulen te overwinteren, hetwelck schijnt de nabuyren nu met beter oogen sullen aensien als wel dat den conynck van SwedenGa naar voetnoot13 eerst over | |
den Rhijn quam. Gotse, seyt men, is met HatsveltGa naar voetnoot1 ontrent Dortmont in Westphalen ende is Bannier eenyge dagen geleden te Cassel gepasseert, hebbende Marburch ende het lant van den lantgrave van DarmstatGa naar voetnoot2 wt doen plunderen. Het wert gelooft, dat de electie van den Roomsen ConynckGa naar voetnoot3 noch niet en is geschiet ende noch soude connen haperen. Hoe den biscop van SpierGa naar voetnoot4 hem tot Donnewaert in een clooster heeft gesalveert ende van daer sijn stem gesonden, daerbij hij den conynck van VranckerijckGa naar voetnoot5 kiest tot Rooms Conynck, sal uEd. al hebben gehoort, alsmede dat den keyser van GallasGa naar voetnoot6 niet wel en is gecontenteert ende de brieven, die hij door CollaldoGa naar voetnoot7 hadde gesonden, in sijn presentie in stucken heeft gescheurt. De troupes van Gallas hebben wij advisen dat over thien duysent niet sterck en sijn. Mijn cijfer verwachte ick ende wat [ickl CalaberGa naar voetnoot8 sal hebben te antwoorden. ValeriusGa naar voetnoot9 is in seer groote ombrage van AelianusGa naar voetnoot10. Met SimonidesGa naar voetnoot11 hebben meest gesproocken, daer ZosimusGa naar voetnoot12 voor VindexGa naar voetnoot13 mede heeft te doen gehadt. Dat den gouverneur van CorbieGa naar voetnoot14 soude gevangen off geëxecuteert sijn, weet men hier niet. Dat den TarterGa naar voetnoot15 in Polen is gevallen, wert geschreven. Dat de Spaense wt Guienne sijn vertrocken, hare galeyen bij de Franse schepen sijn beseth, seggen ons de Fransoisen. Den lantgrave is van Bremen naer Cassel gegaen. Dat den heer rijxcancelierGa naar voetnoot16 desen winter overcomt, heeft weynych apparentie. Desen 22 Decemb. 1636.
Desen gaet den ordinaris wech, omdat ick geen andere en weet; meene het traech bestellen door contrarieteyt van wint, weynych commoditeyt van schepen wert veroorsaeckt. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende croon van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 22 Dec. 1636. N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 25 Ian. |
|