Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2523. 1636 maart 21. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot8.Mijnheer, Gisteren ontfing ick die van uE. van den derden MaertGa naar voetnoot9 met eene aen ConstansGa naar voetnoot10. Soo ManliusGa naar voetnoot11 van hier vertreckt, meen ick, dat sulcx geen quaed en sal doen aen Justinus'Ga naar voetnoot12 saecken. De Lelyman, die hier isGa naar voetnoot13, heeft weinig hoope met VindexGa naar voetnoot14 iet te doen voor TibullusGa naar voetnoot15. Bij LatouGa naar voetnoot16 werdt op PerleusGa naar voetnoot17 te seer gelet. CantuariensisGa naar voetnoot18 | |
[pagina 46]
| |
Ga naar voetnoot18 heeft | |
aen Alexanders man alhierGa naar voetnoot1 geschreven, dat hij hoopt Tatianus' manGa naar voetnoot2 wijser sal doen dan dat hij in 't stuck SeldeniGa naar voetnoot3 de penne soude willen gebruicken voor soo ondancbaere. Van LunenburgGa naar voetnoot4 en is niet waer, dat uE. schrijft, daer geseit te werden. Van den landgraefGa naar voetnoot5 is men in twijffel. Dat ClaudiusGa naar voetnoot6 hem soude verclaeren, houde ick boven apparentie. Van de zeeslagh bij Diepen sijn de geruchten hier seer divers ende hebben dan d'eene, dan d'andere tijdinge van Rouaen becomen. Wilt doch staedigh aenhouden, totdat wij een einde becomen van CaesarGa naar voetnoot7, ende oock mijne papieren mij doen wederhebben. Wij hebben hier hertogh BernhardGa naar voetnoot8, die hem bij den conincGa naar voetnoot9 gedeckt heeft, ongelast vresende, dat het hem niet belast en soude werden, omdat men hem niet en hout voor souverain, gelijck men doet die van ParmaGa naar voetnoot10, dewelcke nu is vertrocken met schenckagie, geëstimeert op hondert duisent croonen. De Fransoisen hoopen door haere beleefdheden het casteel van Plaisance in handen te crijgen. Hertogh Bernhard siende, dat sijn volck seer verlopen is, soude garen verstercking becomen uit Engelant ende van mijnheer de rijcxcancellierGa naar voetnoot11. Den marescal de ChastillonGa naar voetnoot12 gaet nae Picardië, meer om de frontière te beschermen dan om iet aen te tasten. De nieuwe seventien regimenten, die hier bij de provinciën souden werden aengenomen, gaen traech voort. PralijnGa naar voetnoot13, een Fransche overste, hem wat te onverdachtigh met 800 man avontuyrende, is bij den marquis de LeganesGa naar voetnoot14 omsingelt ende geslagen, doch door de comste van den mar. CréquyGa naar voetnoot15 selffs ontcomen. Créquy soude oock geslagen sijn geweest, 't en waere den vijant bedrogen waere geweest door het geruchte van dat hij met veel meer volcx aenquam als waer was. 't Schijnt, dat men hier de meeste macht van het rijck wil wenden nae Italië. Tot Parijs, den 21 Maert 1636. | |
Daer comt tijding, dat Elsas Zabern bij Gallas om de pest ende honger is verlaeten.
Mijnheer rijcxcancelier heeft mij doen weten, dat hij mijne soonGa naar voetnoot1 daer wil houden. Gebruict hem in de latijnsche brieven. Heb niet goed gevonden, dat hij op qualiteit ofte loon soude staen, maer hem selve bekent ende aengenaem maecken. Wilt mij laeten weten, off het waer is, dat men hier seit, dat HannoGa naar voetnoot2 hier comt, in plaets van Manlius. Ick wenschte het. Den overste WaerdenburgGa naar voetnoot3, die in Farnembuc geweest is, heeft mij besocht. Soect hier betaeling van groote somme, vordert niet veel. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant in Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den 21 Maert 1636 wt Paris. Hartoch Barent niet gewacht tot hem gelast wiert te decken; Parma vertrocken met schenkagiën geëstimeert hondert duisent croonen; den heer rijxcanceler heeft sijn soon bij hem willen houden. |
|