Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2497. 1636 maart 3. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot4.Mijn Heer, De groote hope van tresves, bij veele geïmagineert, is sooseer bij deselffde vervallen, dat sij daervan niet alleen en desespereren, maer door de grote macht van de keysersche, die aen allen canten soo in Oostvrieslant ende Gulyck als in het lant van Luyck dese frontieren omcingelt, in vreese commen, alsoff wij tegens het vooriaer noch ander macht als die van Spaengen op den hals soude connen crijgen. Dan die de troupes van den keyserGa naar voetnoot5 commanderen verseeckeren de onse, dat sij last hebben om met desen Staet in neutraliteyt ende goede correspondentie te gaen; dat apparent noch wel sal werden onderhouden, soo lange sij noch elders werck genouch vinden; anders hebben wij ons niet veel te verseeckeren. In Emderlant liggen 17 regimenten paerden, 2000 voetknechten. PicolominiGa naar voetnoot6 is met sijn volck int lant van Gulyck. Jan de WaertGa naar voetnoot7 ontrent Luyck heeft versocht aen de commandeur van MaestrichtGa naar voetnoot8 vrijen wtganck ende inganck, permissie om haere behouften daer te copen, met notificatie hij last heeft in vrienschap met het volck van desen Staet te leven. Den commandeur excuseert de vrijheyt van de commerciën, alsoo genouchsaem van alle canten licht omcingelt ende sijne behouften selffs gebreck heeft. Die van Luyck hebben in de wapenen geweest om haer van die troupes te verlossen, doch alsoo sij niet eens sijn, hebben haer met verlies (?) van eenych | |
volck te swack gevonden. De advisen brengen mede, dat sij haer van nieuws versamelden ende hadden van den commandeur van Maestricht versocht een secours van twee duysent mannen. Den biscop van CeulenGa naar voetnoot1 seyt men, dat selffs is te Huy, souckende, soo men meent, sijn autoriteyt, die tot noch toe seer cleyn in die stat is geweest, te stabilieren; waerwt comt, dat veele, die sijn Altesse toegedaen sijn, de macht, die vereenycht groot genouch soude sijn om dat volck te doen retireren, verdeelen ende haer het iock wel op den hals wel mochten helpen brengen. De iurisdictie ende het gesag dus lange, tsedert het veroveren van Den Bosch, over het district van de Meyerie bij die van Brabant aen ons gedisputeert, contrari de prattijcke soo in de Baronie als onder veroverde steden te voren gebruyckt, mocht wel grote onheylen causeren ende occasie sijn van het affdoen van de contributiën. Alle sauvegarden ende pasporten sijn de priesters ende officieren mitsgaders alle geestelijcke te plattelande bij placate opgeseyt, soo lange tot sij onse officieren ende predicanten in de Meyerije sauvegarden verleenen. Veele geestelijcke sijn alreede gevangen gebracht, oock eenyge officieren, ende meenen eenyge den viant het daer niet bij sal laten. De licenten, die gesloten sijn, ende met ordre van nauw ende rigoureux op de contraventeurs te letten, gelijck oock tot noch toe wel wort gedaen, veroorsaeckt grote dierte ende ongelegentheyt in des viants lant: een tonne soute visch gelt tot Brussel 60 guldens, tot Antwerpen vijfenveertych. Den prince-cardinaelGa naar voetnoot2 heeft permissie gegeven om alles vrij, sonder eenyge impositie te betalen, daer te brengen, die men vreest, dat, tot groot nadeel van dit lant, bij de Engelsche sal worden gebruyckt. Anders, nu den viant soo behouftych is, Vranckerijck niet en suppediteert, soude men hem seer connen incommoderen. D'ambassade van de heer BeverenGa naar voetnoot3 wert van dach op dach wtgestelt, daerwt IovinianusGa naar voetnoot4 oordeelt, off op AlcaeusGa naar voetnoot5 noch soude connen werden gedacht. Men verseeckert mij den conynckGa naar voetnoot6 grote inclinatie toont voor den palsgraeffGa naar voetnoot7, dan dat alles wt wert gestelt tot de comste van den ambassadeur van dese landen. Doch soo lange het niet aen den man en gaet, sullen de beste argumenten om des conynck voornemen te doen verflauwen niet int werck gestelt werden. Ondertusschen heeft men aen den keyser om een peremptoire antwoorde gesonden om te verstaen, off de restitutie int minnelijck can worden tewege gebracht, met intentie, soo men voorgeeft, van met geen remisen hem te laten contenteren. Een goet vrient seyde mij twee dagen geleden, dat hij brieven van Londen hadde ontfangen, daerbij hem wert geschreven, dat, hoewel Seldeni mare clausumGa naar voetnoot8 eygentlijck scheen op uEd. mare liberumGa naar voetnoot9 | |
[pagina 5]
| |
Ga naar voetnoot9 aengeleyt, men echter daer | |
oordeelde, dat uEd. hem [met] de beantwoordynge niet en soude bemoyen, want gemerckt de croon van Sweden niet en is geïnteresseert, soo en meriteerde desen Staet niet, dat uEd. veele en treffelijcke vrienden, die in dat rijck had, van Engelant sout willen vervreemden. Waerop ick hebbe geseyt, dat diegene, die dat schreeff, polityckelijck ende wijselijck oordeelde ende ick mede van die opinie was. Den aertsbischop van CantelburyGa naar voetnoot1 heeft seer groot gesach, die uEd. wel is geaffectionneert; die vrienschap dient oock gecultiveert. Aisma gaat bij denGa naar voetnoot2 HannibalGa naar voetnoot3, tot wat eynde, weet ick niet. Het loopt er op, dat TheodoretusGa naar voetnoot4 ende ClemensGa naar voetnoot5 bij CimonGa naar voetnoot6 sullen blijven, gelijck sij tegenwoordych sijn; CalaberGa naar voetnoot7 kan het anders niet verstaen ende AristotelesGa naar voetnoot8 vint hem met SimonidesGa naar voetnoot9 verlegen. De Spaense hebben in Brasil tot versterckynge van AlburquerquesGa naar voetnoot10 troupen drie duysent man gelant. De Fransen spreecken veel van haer eygen praeparaten ende van de hope, die daer is, dat LunenburchGa naar voetnoot11 ende den lantgraveGa naar voetnoot12 haer bij den croone Sweden souden houden; insinueren mede gelijck off niet buyten apparentie waer, dat ClaudiusGa naar voetnoot13 in partes soude connen werden getrocken, al om andere gaende te houden. Sijn nu wel te vrede, nu sij meenen van den tresves niet is te vreesen; dan souden niet garen aennemen, alsoff die wt consideratie van haer achtergebleven ware. Het gevecht van vier Zeusche oorloochschepen, een fregatte met drie conyncklijke schepen van Duynckercke, waeronder was den vice-admiraelGa naar voetnoot14, gemonteert met veertych metalen stucken, 8 halve cortouwen, alsoo het ontrent Diepen is geschiet, sal uEd. met de particulariteyten hebben verstaen. Ian EvertsenGa naar voetnoot15 van Vlissyngen, die onder sijn vlagge hadde BanckerGa naar voetnoot16, mede van die stat, ende PottebreeckerGa naar voetnoot17 ende Pieter AdriaenssGa naar voetnoot18 van der Vere, met noch een fregatte, heeft naer een combat van ses uyren den vice-admirael, gemant met hondert ende seventych man, ende een ander schip, daer hondert ende vijftych mannen op | |
waren, in den gront geschoten, twee hondert gevangen gebracht, die sij meest wt het water hebben gevist. De reste was int gevecht gebleven off met de scepen gesoncken. Onder de gevangens sijn den admirael CollaertGa naar voetnoot1 ende vice-admirael, die beyde op des vice-admiraels schip waren, alsoo des admiraels schip in het wtseylen aen gront raeckende hij over was gegaen. Den admirael overcommende seyde, liever dan hij hem van de Hollanders, die hij met een matroosepitheton wat rauw qualificeerde, soude hebben laten nemen, dat hij liever soude verdroncken hebben, dat in sijn ongeluck het een geluck was dat hij wert vermeestert van de brave Zeuwen. Die het hem hebben hooren seggen hebben het mij verhaelt. Het desseyn was van de Dunckerckers voor Diepen haer te houden ende daer fil à file aen te tasten de scepen, die met paerden ende anders wt dese landen waren gelopen; den mareschal de BreséGa naar voetnoot2 soude daer niet vrij van sijn geweest. Onse schepen sijn seer doorschoten, hebben met haer vijven vijftych doden. Ian Evertse schoot den vice-admirael, soo hij hem eerst aen boort leyde, veertych mannen aff, demonterende alle sijn canon, dat hij aen de een sijde hadde. Dese victorie geeft wat moets, et ostendit belluas vinci posseGa naar voetnoot3. Het gebreeckt de onse aen de courage, niet aan de macht; die moet met sulcke exempelen ende die misschien haest sullen volgen wederom werden gereleveert. Bij CaesarGa naar voetnoot4 is noch niet gedaen, dan hij continueert in belofte ende Iovinianus in geen tijt te versuymen. Ick sal verlangen te horen, off uEd. soonGa naar voetnoot5 bij XenocratesGa naar voetnoot6 blijft ende onder wat conditie. Desen 3 Martij 1636. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, Ambassadeur van de Coninginne ende croon van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 3 maart 1636 N. Reigersb. |
|