Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1988. 1635 februari 26. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Ick sal sien, wat ick met CaesarGa naar voetnoot2 wt kan rechten, dan het sal eerst connen sijn naer het scheyden van de vergaderynge, die apparent wat sal duyren, alsoo men tot nieuwe middelen dient te resolveren, hetwelck gelijck uEd. weet traech bijcomt. Hoe het tusschen VindexGa naar voetnoot3 ende CimonGa naar voetnoot4 staet, sal uEd. wt mijn brievenGa naar voetnoot5 ende rapporten van andere hebben verstaen, maer verlanckt mij te weten, off de veranderynge daer gevallen de resolutie van soo grote desseins niet en sal verachteren; hetwelcke veel aencomt, hoe verde hem MonsieurGa naar voetnoot6 raeckt ofte bij hem aengetrocken wert. Men accuseert de gesaiseerdeGa naar voetnoot7 van geconspireert te hebben tegens den conynckGa naar voetnoot8 ende sijnen staet, correspondentiën te hebben gehouden met sijne Mteyts vianden. Hoe dat hetselve is te verstaen, sullen de naeste tijdyngen ons wtleggen. Tot noch toe kan ick niet wel begrijpen, dat criminels de lèse Mté au Bois de Vincenne souden werden gebracht, een plaetse, naer mij dunckt, die tot detentie wert gebruyckt van sulcke, die men van het lijff niet aen wil spreecken. SpartacusGa naar voetnoot9, nietiegenstaende sijne devoiren, heeft tot noch toe geen praeiudiciable resolutie sien tewege te brengen, ende alsoo diegene, die garen goeden last hadden geprocureert, niet conden oordeelen dat bequamelijck te effectueren, soo en wert die saecke in geen deliberatie gebracht, vertrouwende de wel geïntentionneerde, dat geen last commende de luyden vanselffs sullen doen hetgeen behoren ofte daerin manquerende, dat men den last noch kan senden, soodat in effecte dat officium wat trager mach geschieden; maer t'eenemael meen ick niet, dat het achterblijven sal, alsoo GracchusGa naar voetnoot10 tot nog toe in dat stuck wel schijnt te gaen. Dat uEd. niet wel kan verstaen, hoe CalaberGa naar voetnoot11 hem latende (le)yden door Spartacus evenwel van ManliusGa naar voetnoot12 niet en soude houden, comt daerwt, omdat uEd. | |
misschien meent, dat het een absoluyt blindelynge leyden is ende dat Spartacus ende Manlius het wel eens sijn. Maer beyde schilt het veele, want noch Calaber ander leytsman gebruyckt als sijnselven, hoewel d'eenes maximes off des anderes meer off min defereert, nochte oock soo en isser tusschen Spartacus ende Manlius noyt goede intelligentie geweest nae sij hadden volbracht het gemeen werck, daer elck sijn particulier insicht in heeft gehadt ende over ende weder beloften waren gedaen, die niet en sijn gehouden. Tot de besendynge naer PolenGa naar voetnoot1 heeft Hollant de voorgaende weecke verstaen, ende datter twee wt hare provintie behoorden te worden gecommitteert. In de Generaliteyt is het opgehouden geweest, omdat Zeelant last verwachte. Nu schijnen eenyge te oordeelen men het noch wat in behoort te sien wt reden, dat men voorgeeft geen apparentie is van handelynge ende d'onse te laet souden commen. Doch daer sal nader van werden gesproocken ende bijaldien (d)e besendynge voortgaet, gelijck ick meen, soo loopt het ooch op die twee, bij mijn voorgaende genomineertGa naar voetnoot2, ende daerneffens een wt Zeelant off Vrieslant, die ick noch geen naem heb hooren geven. Tot d'equipagie van sevenentwintych scepen wert het gelt wt de provintiën, die yder sijn gequotiseert, vergadert. Londen moet seven scepen toerusten ende daertoe furneren sessendertych duysent pont sterlynck. Tot wat eynde dese equipage wert bevordert, wort veel gediscoureert, maer met weynych seeckerheyt. In Engelant selffs pretexeren de autheurs, dat, dewijle heel Europa wapent, den conynckGa naar voetnoot3 alleen ongewapent niet behoort te blijven, ende dewijle die van Dunckercken de Engelsche verhinderen de vrije commerciën op Hollant ende de Hollanders wederom die op Dunckercken, dat den conynck, als conynck van de zee, tot bevrijdynge derselve ordre behoort te stellen. Off het dessein niet en is de grote visscherije van nieuws te quellen, twijffelen veele; andere meenen, dat de schepen tot het halen van suyckeren wt Brasil de Portugesen souden werden verhuyrt off geleent, in welcke gevallen van groote deliberatie soude sijn voor de Compangnie, hoe haer scepen, die rencontrerende, haer souden hebben te dragen. Daer isser die advysen hebben, dat den conynck ofte cardinael-infanteGa naar voetnoot4 daermede soude werden geaccomodeert ofte gesonden werden om Vranckerijck - daer de Engelsche seer jaeloers van sijn -, mogelijck oock Sweden om den PoolGa naar voetnoot5 te behagen, in ombragie te houden. Die niet soo diep en speculeren meenen het best te raden ende houden dat concept een voorslach om sonder parlement gelt wt de gemeente te crijgen, dat men daernaer kan gebruycken daer men het goet vinden sal. Wt Portugael hebben wij geen nader tijdyngen dan dat daer 20 scepen werden toegerust om de suyckeren wt St Salvador te halen, ende brengen eenyge capers drie prynsen in, die, gecommen int gelait(?) van seven caravellen wt de Baia, seggen, dat sij met derthien Spaense scepen tot in zee wt de Baia geconvoyeert, evenwel het peryckel van de capers niet hebben connen eschapperen, sijnde oock het vierde van de seven van de Compangie van West-indiën gecregen; dan houden de Portugesen profijtelijck te hebben genegotieert, soo wanneer sij van drie scepen één behouden thuys crijgen. Wt Brasil sullen onse de naeste tijdyngen seggen, hoe | |
het dessein van AlbuquerqueGa naar voetnoot1, te vervolgen ende nergens in ruste te laten daer de Compangie veel aen is gelegen, is gesuccedeert. In de vergaderynge van Hollant gedelibereert sijnde, wie tot rechters over den fiscael van de admiraliteyt van RotterdamGa naar voetnoot2, van malversatie geaccuseert, behoorden te werden gebruyckt, ende veele inclinerende tot het stellen van commissarisen, is bij NumerianusGa naar voetnoot3, TurnusGa naar voetnoot4, (end)e alle die hem volgen, verstaen, dat men sonder Hollant te vercorten g(e)en andere rechters als de ordinaire iustitie, dat is de magistraeten van steden ofte het Hoff, en kan gebruycken niet sonder bedecktelijck te vertonen, hoe preiudiciabel de voorgaende prattijcke is geweest. Dan off tegens die in de Generaliteyts dienst sijn ende daerin haer qualijck dragen bij de Generaliteyt, dat is den Raet van State, daer geen kennisse kan worden genomen, ende waer een wt Gelderlant oft Vrieslant in Zeelant gecommitteert, daer malverserende, terechte behoort ende moet staen, wensche ick wel van uEd. te verstaen. Aen den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot5 is een alarm sonder fondament gegeven, van dat het bisdom van Bremen bij de geunieerde vorsten met approbatie van de heer rijxcancelierGa naar voetnoot6, aen den jongen prins van OrangienGa naar voetnoot7 soude sijn gegeven; hetwelcke nochtans soo verde is geapprehendeert geweest, dat CracouGa naar voetnoot8 daerover is geweest ontboden om wt hem te verstaen, wat hij daervan mochte weten. Ick sal naer uEd. receptie ende particulariteyten daervan, mitsgaders wat daer ende elders passeert mededeelbaer, verlangen ende blijven UEd. dienstwillygen ende seer
| |
Desen 26 Feb. 1635. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot Ambassadeur van de croon Sweden bij Sijne M.teyt van Vranckerijck. In dorso schreef Grotius: 26 febr. 1635 N. Reig. |
|