Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1979. 1635 februari 19. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot5.Mon frère, Men gelooft hier, dat CimonGa naar voetnoot6 met VindexGa naar voetnoot7 soo verde is versproocken, dat hij PindarusGa naar voetnoot8 haest sal brengen bij Mustafa BassaGa naar voetnoot9. IovinianusGa naar voetnoot10 heeft kennisse, dat GracchusGa naar voetnoot11 heeft geseyt, men AeliusGa naar voetnoot12 eer drie maenden sal sienGa naar voetnoot13 met TheodoretusGa naar voetnoot14 ende ClemensGa naar voetnoot15 in het lant vanGa naar voetnoot16 VirginiusGa naar voetnoot17. Men apprehendeert, | |
dat AlexanderGa naar voetnoot1 hem heeft ingelaten met de Loraine willen herstellenGa naar voetnoot2. Tusschen CajusGa naar voetnoot3 ende ClaudiusGa naar voetnoot4 meent IrenaeusGa naar voetnoot5, dat TurnusGa naar voetnoot6 met BickerGa naar voetnoot7 sal werde gebruyckt. In Engelant gaet de equipage voort ende is daer groote jalousie over de lange handelynge, die tusschen desen staet ende Vranckerijck valt. De ambassadeurs hebben oock in Zeelant gevraecht, hoe sij haer sullen hebben te reguleren. PhilotasGa naar voetnoot8 doet groot devoir om een preiudiciable resolutie tewege te brengen, maer men verseeckert mij, dat daer niet voor is te vresen; de intentie schijnt noch te wesen niet te schrijven ende te supponeren, dat sij behoren te weten, wat haer plicht is, ingevalle daerin versuymen als dan last te geven. Daertoe sijn de humeuren iegenwoordyg gedisponeert; wat den tijt geven sal, moet men wachten. Die haer werck maecken om eenyge hier te inciteren toonen brieven geschreven, waerbij de ministers van Vranckerijck voor desen is verboden AerssensGa naar voetnoot9 geen visite te doen, alsoo hij viant was van de croon. WatGa naar voetnoot10 Jovinianus dienstych oordeelt, sal uEd. wt mijn lestenGa naar voetnoot11 connen sien. Den consul PauwGa naar voetnoot12 arriveerde gisteren; de brieven, die hij van sijn broeder medebrengt, daerin eenyge voorname wert (g)erecommandeert, dat geduyrende sijn absentie hemselffs off sijn broeder geen praeiuditie en geschiede, toonen wel, dat hij noch hope heeft wederom naer Duytslant te keeren; doch daertoe is geen apparentie. Men verwacht dagelyckx advisen wt Brasilien ende hopen de participanten, dat de groote macht van 52 schepen ende ses duysent mannen, die sij in die quartieren hebben, wat notabels sullen hebben voornemen. Wt Brabant hoort men, dat men daer nieuwe lichtyngen doet, gelijck mede wt Spaengen wert geschreven, dat den conynckGa naar voetnoot13 selffs in Vranckerijck sal trecken. | |
Den hartoch van AersschotGa naar voetnoot1 wert naeuwer bewaert ende scherper geëxamineert als te voren. Van de LelyGa naar voetnoot2 sijn quade tijdyngen, die secreet werden gehoudenGa naar voetnoot3; d'opinie is, dat SenecaGa naar voetnoot4 aen den cardinael twintich schepen leent, veertienGa naar voetnoot5 laet huirenGa naar voetnoot6. De tijdyngen van Duytslant seggen, dat ...sburgGa naar voetnoot7, Norimberg, Francfort met den keyserGa naar voetnoot8 handelen, de Sweetse haer naer de zeekant retireren. UEd. sal mij obligeren voortaen mij mildelijck mede te deelen. Ick wensche uEd. ruste ende voorspoet, mij gelegentheyt om uEd. te doen gevoelen, hoeseer ick ben UEd. dienstwillyge broeder,
| |
Desen 19 Febr. 1635. | |
Adres: Mijnheer (Mijnhee)r de Groot, Ambassadeur van de Croon van Sweden bij Sijne M.teyt van Vranckerijck. In dorso schreef Grotius: Den 19 febr. 1635 N. Reig. |
|