Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1614. 1631 april 4. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Mijnheer, 'Tgunt ick lang gewaent heb toont sich nu. GallusGa naar voetnoot7 frui vult turbiss. Alii nutat, alii instat, alii praebet suaviumGa naar voetnoot8. Anders de saecken van het landt hadden lang tot ruste gebracht geweest. D'anderen toonen niet de affectie tot mij, dye ick tot het landt getoont heb, noyt ander insicht gehadt hebbende dan het gemene beste. Ick vertrouw op Godt, dye mij in de macht van mijne vijanden niet en heeft gelaeten, maer hebbe quade opinie van een landt, daer mij dunckt, dat alle trouw ende vromicheyt verloren is. Dye Amersford overgegeven hebbenGa naar voetnoot9 vinden vrunden ende reparatie van haer eer, maer ick niet. Doch de werelt is ruym ende staet mij open. Dye soo fraey discoureren van de herbergh alhyer, weten weynigh wat het gelagh cost. Voor mijne persoon ben ick noyt becommert geweest, voor mijne familie gebyedt mij de natuyre te sorgen. Sal ick hyer noch eenige tijdinge bij schrijven? Ick en weet niet, voor wyen, 't en waer om uE. particulier contentement, alsoo de anderen sulcx niet en meriteren. Oleum et operam perdidimusGa naar voetnoot10. UE. syet hyer de relatie van 't gepasseerde, soo dat bij den cardinaelGa naar voetnoot11 werdt uytgegeven. De bryeff van MonsieurGa naar voetnoot12 werdt geoordeelt wel ingestelt te zijn. In het antwoordt van den coning - zijnde 't werck van den cardinael selve - werdt | |
vremdt gevonden, dat men ontkent een soo notoire saecke als dat 's conings moederGa naar voetnoot1 niet vrij en is, dye noyt met de coets uyt mach gain, dan bij weten van den marescal de l'EstréeGa naar voetnoot2 ende dan noch binnen seeckere limyten, sterck gevolght. Sij en wil van Compiègne niet. Men spreeckt zeer van haer te voeren nae Florence. 's Conings broeder is noch te Bezanson, maer men seyt hij gaet nae Lorraine ende den coning selve heeft den hertogh van LorraineGa naar voetnoot3 versocht zijnen broed(er) te ontfangen, misschyen om den eer aen den andere suspect te maecken. Echter en laet den hertogh van Lorraine niet sterck te wapenen ende heeft selve regimenten doen lichten, 'twelck den coning occasie geeft om te trecken nae dye quartieren, te weten nae Verdun. Mevrouw van TremouilleGa naar voetnoot4 moeyt haer met de questiën van ons landt te accorderen, heeft copye van een bryeff van DaillyGa naar voetnoot5 aen RivetGa naar voetnoot6 gesonden aen den prins, om te dulden alle dye binnen de vijff poincten blijven, te weten in ééne communie. Gelijck advys heeft TurretinGa naar voetnoot7, ministre van Genève, recht voor zijn doot herrewaert aen MaistrezatGa naar voetnoot8 gesonden. De baron de DonauGa naar voetnoot9, dye daer is, schrijft aen D. Tilenus, seyt, dat de remonstranten niet gepersecuteert en werden, maer meer geëert dan sij oyt gewenscht hebben. Van ses coninginnes groot gaen is wint. HauteriveGa naar voetnoot10 volght het hoff. Sijn broedersGa naar voetnoot11 fortuyne is vast aen dye van den cardinael ende soo dye valt, sal mede vallen. Amboise meent men, dat niet en sal resisteren. De commissarissen, soo van den keyserGa naar voetnoot12, als van Vrancrijck in Italië, toonen groote inclinatie tot de paix ende de wijsen aldaer oordeelen, dat die sal volgen, 't en waer de brouillerie in Vrancrijck apparentie gave van advantagie aen d'andere zijde. IIII April XVIcXXXI.
Soo uE. yet vanhyer wilt ontbyeden, uE. sal sich gelieven te haesten, alsoo misschyen uE. brieven anders mijn huysvrouw hyer niet en sullen vinden. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant in 's Gravenhage. Port. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot den 4 Apr. 1631 wt Paris. |
|