Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1349. 1628 december 16. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mon frère, Op huyden heb ick in plaetse van dye door d'ordinarissen d'uwen ontfangen door monsr. de ThouGa naar voetnoot4, dye, soo haest hij hyer was gearriveert, mij is comen begroeten, hem zeer bedanckende van uE. courtoisie, oock van den heer WijtsGa naar voetnoot5 ende BeaumontGa naar voetnoot6. Ick ben blijde te zyen de voortganck van onsen CornelisGa naar voetnoot7, aen dewelcke ick schrijve om uE. niet alleen den aendrijver te laeten zijn, daervan ick ondertusschen uE. ten hoochste bedancke. Van AnthemiusGa naar voetnoot8 oordeelt uE. wel; hij ende 't hoff alhyer sullen haer schicken nae de saecken daer sullen gaen ende daerom is aen 't stuck van NumerianusGa naar voetnoot9 veel gelegen. Eenige cloucke luyden seyden in onsen tijdt, dat het een faute was, dat men niet eenige onder de grootste crijters van de predicanten met alle middelen, oock met geldt hadde gewonnen. Hyer in Vrancrijck succedeert sulcx dickmael zeer wel. Monsr. d'HauteriveGa naar voetnoot10 is hyer. Ick sal vernemen, wat hij doet, soo veel mogelijck. Alle dye niet heel met AurelianusGa naar voetnoot11 zijn, moeten wij voor ons reeckenen ende Caesar daerin, niet Pompeius slachten. 't Is waer, dat den cardinaelGa naar voetnoot12 zijn werck wil maecken van de navigatie ende commercie. 't Beletsel, dat Aurelianus voorwent, en is niet cleyn, maer daer zijn remediën tegen te vinden. UE. gelieve te continueren in 't onderhouden van Anthemius op de begonnen voet, dye niet als goed doen en can hyer ende daer. Men moet Numerianus met alle middelen helpen. Ick verwonder mij van de onbedachtheyt van de man in VrieslantGa naar voetnoot13. Sulcke dingen plegen dickmael contrarie operatiën te doen dan men | |
meent. Mijne passagie in 't bouck de jure belliGa naar voetnoot1 is bij uE. wel gemarqueert. Mij dunckt, dat oock in consideratie soude comen, soo lang het Engelsche schip in de macht der Franchoysen was geweest. Voor Orangie staet vrij te vresen. Een edelman, dye van daer gecomen is, seyt, dat de prins van Orangie geen ses maenden daer meester sal zijn. Den beste raidt hyertegen is, dat den prins hem wel stelle met Vrancrijck. Den bisschopGa naar voetnoot2 doet quaed. Voor dese heb ick uE. te bedencken gegevenGa naar voetnoot3, off men den nuntiusGa naar voetnoot4 daerin soude willen gebruycken, dye vol goede affectie is. De heer van ValckenburghGa naar voetnoot5 heeft vrunden hyer te hooff, soo verre oock, dat hem toegelaeten is selff op de Fransche bodem te vervolgen deghenen, dye hij seyt complicen geweest te zijn van de pretense conspiratie. Maer dit faveur soude apparentelijck manqueren, als men sage, dat den prins hem parthije stelde; want ick niet wel en can geloven, dat den cardinael, dye alles doet om een gewin, dat niet zeer eerlijck en soude zijn, een vrundt soude willen verliesen, dye seer veel in Holland vermach. Al wat ick can is t' zijnen dyenste. Onse extraordinarissenGa naar voetnoot6 sullen hyer noch een maendt off daerontrent moeten wachten, als wanneer men sal zyen, waerheen haer de saecken van 't rijck sullen schicken. Daer zijn voorslagen van de vrede te stellen in Languedoc, midts dat de steden demolieren sullen de fortificatiën gemaeckt nae de doot van den overleden coningGa naar voetnoot7, opdat sij alsoo eenige seureté hebben, dye geen ombragie en geve tegen den coning. Ick twijffele, off de steden ende RohanGa naar voetnoot8 dat sullen aennemen. Soo sij 't doen, sal de saecke van Italiën wel behartight werden. Casal heeft noch vivres voor twee maenden. Monsr. de ValerieGa naar voetnoot9 werdt gesonden nae Savoye om den pas te versoucken voor des conings trouppes tot XIIm man ofte meer, dye men seyt, dat CréquyGa naar voetnoot10 soude leyden, dye daermede hem soude purgeren van eenige mescontentementen, dye men tegen hem hadde genomen, waerover hij tot bij Parijs gecomen zijnde evenwel niet bij den coning nochte in de stadt is geweest. Evenwel seyt men, dat zijne saecke is geaccommodeert ende de schuldt geleyt op eenige zijner dyenaers. Men vought daerbij, dat monsr. le mareschal de CalureGa naar voetnoot11 soude last hebben met een andere trouppe van Xm man over zee in Italiën te passeren, al hetwelck ick eenigsins soude connen geloven, soo het oorlogh van Montauban waere geaccommodeert. Mijn huysvrouw is van opinie, dat men in desen tijdt sonder ophouden ons procesGa naar voetnoot12 behoort te vervolgen, allegerende daertoe veele redenen. Mij dunckt oock, dat het goed waer om te beter te mogen zyen, wat wij te doen hebben. | |
De continuatie van de correspondentie vind ick goed ende sal aen mijne zijde niet failleren. Wij doen onse gebyedenisse. Den XVI December XVIcXXVIII UE. dyenstwillige broeder
| |
Adres: Mijn heer Mijn heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant Port. In 's Gravenhage. In dorso schreef Reigersberch: Ut Paris den XVI Dec. 1628. De grootste crijters onder de predicanten met gelt te winnen; in Vranckerijck succedeert sulckx wel. Wij moeten Caesar, niet Pompeius slachten. Mij verwondert van de onbedachtheyt van de man van Vrieslant; sulcke dyngen plegen dickmael contrarie operatiën te doen dan men wel meent. Voor Orange te vreesen; den besten raet wel te stellen met Vranckerijck. Den nuntius van goede affectie. Niet te geloven den cardinael soude willen Sijn Extie. verliesen. Voorslagen van accomodatie met de steden van Languedock. |
|