Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1249. 1628 april 15. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot4.Mon frère, Den uwen van den 1e. deser mij door monsr. MarquettGa naar voetnoot5 bestelt heb ick op huyden ontfangen. Ick vinde 't verbot van lichtinge voor vremde princen zeer goedt, soo om de gelegentheyt van den tijdt als om de ondanck te ontgaen. De verantwoording van de vijff speciën can veel inbrengen; dan in mijnen tijdt hebben veele principale | |
steden sulcx altijdt gedifficulteert. De zee dyent vooral beter besorght ende meene, dat de voorslagh van sulcx te doen door een compaignie op de voet van dye op West- ende dye op Oostindië niet zoo vremdt en is, aengezyen de experientie ons leert, dat de saecken van soodanige compaigniën beter dan 's land's saecken beleidt worden. In 't wedercomen van de ambassadeurs van PolenGa naar voetnoot1 vind ick een ding goed, dat d'heer Beaumont zijne plaets weder sal besetten, dye ick niet en weet bij wy tot nu toe bewaert is. LopesGa naar voetnoot2 maeckt te veel geruchts ende is daerom niet vremdt, dat zijn beleyd niet wel en geluckt. Bruining's saeckGa naar voetnoot3 ende de proceduyre van DuyckGa naar voetnoot4 daerover is van consideratie. Men seyt mij hyer, dat een van de extraordinarisse ambassadeursGa naar voetnoot5 niet soo zeer gestoort en is op mijn ApologieGa naar voetnoot6 als op mijne prefatie van StobaeusGa naar voetnoot7, dye mij uytgeperst is door de proscriptie, maer soo sulcke rancken, als men seyt, uytcomen van voorsz. PaeuwGa naar voetnoot8, MuysGa naar voetnoot9, Bruning, soo sal de werelt wel geloven, dat ick de paucis improbissimis hominibus niet sonder recht en heb gesproocken, soeckende altijdt de staet nae mijn vermogen te verschoonen, gelijck de woorden van deselve prefatie medebrengen. Dye de publycke kercken ende gagiën besittende haer geïritert houden over het apart vergaderen van de remonstranten, dewelcken sij in haere communie met redelijcke vrijheyt niet en begeren, zijn indiscreet ende 't is beter, dat men dye contenteert, dye met reden claegen dan dye anderen willen overlasten. De raed van t'Amsterdam soo grooten getal te doen verkeren comt buyten twijffel uyt eenige hevige predicanten ende magistraten, dye haer door deselve gewoon zijn te stijven, waerjegens de heeren regierders aldaer couragie van doen hebben, ne aeternum serviant. Heliogabalus'Ga naar voetnoot10 thuyscomste gaet vast, evenwel hij differeert sooveel hij can. Men gelooft hyer, dat de gedeguiseerde hem met het rapier voortaen sal willen behelpen ende nae geen andere staet dencken, maer misschyen is dit meede gedeguiseert. Onsen man tot de successie gedestineert gaet hyer claer. Hoe het den cardinaelGa naar voetnoot11 verstaen sal - daer alles aenhanght - sullen wij haest weten. Men spreeckt hyer van een Engelsche vloot, in de XL schepen. Men magh seggen, wat men wil, de haven is wel besloten. 't Is waer, dat tusschen de twee dijcken wel een vyerendeel mijl off meer onbedamt is, maer dat gat is vol van gesoncken schepen, soodat daer niet deur en can, maer wel bij zeer hoogh water - gelijck men nu den 20e verwacht - eenige barques boven over. | |
Nae de salpeter sal ick by occasie vernemen. De soon van den heer burgmr. GraeffGa naar voetnoot1, een zeer bequaem jongman, comt mij dickmael besoucken. Ick meen met zijn vertreck, 't welck nae Paesschen sal zijn, occasie te nemen om aen zijn vader te schrijven. Ick sal de memoriën verwachten ende de autheur danck weten. Boven Grol, 't canael bij Venloo ende SantvlyetGa naar voetnoot2 soude goede zijn oock te hebben hetgunt notabels ter zee is gepasseert om 't werck te vergrooten. Om de devyse ende figuyreGa naar voetnoot3 wil ick zeer garen dencken, maer soude wel willen weten, tot wat sin sijne gedachten meest trachten. Mijn heer de Bye'sGa naar voetnoot4 doot sal ons zeer indifferent zijn aengezyen sijne groote coelicheyt. CasalGa naar voetnoot5 in 't Montferrat wordt alrede belegert bij dye van Milan. Den hertogh van SavoyeGa naar voetnoot6 ende zijn oudste soonGa naar voetnoot7 hebben op twee andere plaetsen haere trouppen ende zijn alrede meester van Alba ende eenige andere cleyne plaetsen. Hyer en doet men noch niet daertegen, want de lichtinge van CréquyGa naar voetnoot8 schijnen te zijn voor het Dauphiné, alwaer men vreest, dat RohanGa naar voetnoot9 soude mogen invallen ende versterckt worden, niet alleen door dye van de religie aldaer, maer oock door anderen, dye gemiscontenteert zijn over de gabelle. De jalousie van de reine-mèreGa naar voetnoot10 tegen de princesse Marie, dochter van den hertogh van MantuaGa naar voetnoot11, doet veel quaeds. Denselven hertogh van Mantua doet in Vrancrijck op zijne costen lichten acht ofte negen duysent man. De ambassadeurs van DenemarckenGa naar voetnoot12 hebben haere presenten alrede ontfangen, meenen evenwel voor haer vertreck noch wat goeds te ontfangen, dat haer over lange belooft was. De saecke van onse ambassadeurs slaept noch. Den cardinael blijft vast op de ordre van de besoigne, te weeten dat van het tractaet moet begonnen worden. Den crijgh in Langedock wordt heet. In revange van de rigeurs, gepleecht in het nemen van Pamières, hebben dye van de religie een van Toulouse prisonnier de guerre de armen ende beenen afgehouwen ende soo laeten loopen, andere aen stucken ter doot getrapt, waerover de coninginne-moeder dese dagen seyde aen madame de la TrimouilleGa naar voetnoot13, dat, soo dye luyden daer soo voortgingen, haere medebroeders hyer ende hyerontrent wel peryckel mochte loopen, 't welck ick niet vremd en vind. 't Gunt ick laestmaelGa naar voetnoot14 had geschreven beswaerlijck te vinden, dat wij ons verbinden souden niet te handelen sonder consent elc, moet zoo verstaen worden, | |
dat ick niet quaed en vinde niet te handelen sonder eerst te adverteren, gelijck in het principale tractaet is gesecht, maer het secreet artyckel gaet zeer verre. Den coning verwacht een groot schip van Malta om voor Rochelle te gebruycken. Men seyt MontaiguGa naar voetnoot1 met een stille trommel is uytgelaeten. De hertogh van LorraineGa naar voetnoot2 comt niet. De jonge neeff VosbergenGa naar voetnoot3 heeft mij wederom zijn vader's excuse gedaen van dat hij [mij] niet en besouckt. Waerop ick geseyt heb, dat het mij leed soude zijn, dat hij hem om mijnentwil met een mensch alleen, ick laet staen met meerder, soude quaelijck stellen. Hij was dese dagen verwondert hoorende, dat onse MarieGa naar voetnoot4 op zijne vrage, off zij lyever hyer soude zijn off in Hollant, seyde hyer. Den resident van den keyserGa naar voetnoot5 is nae zijne meester vertrocken, hebbende mij zeer breed zijne dyenst aengeboden, daerop ick in generale termen heb geantwoordt. Hij laet de saecken tusschen het rijck ende Vrancrijck in state. Men seyt hyer, dat te Vlissingen drye schepen zijn toegerust expresselijck om te gaen nae Rochelle. Ick sende uE. eenige veersen, gemaeckt op de tijdinge, dye uE. ons heeft doen weten van het kind draegen van de coninginne van EngelantGa naar voetnoot6. Mijn huysvrouw nebs mij ende de neven CampenGa naar voetnoot7 doen haere gebyedenisse aen uE. ende de vrunden. Den 15 April XVIcXXVIII. UE. dyenstwillige
| |
In margine: Monsr. d'AlieGa naar voetnoot8, predicant van Charenton, seyt opentlijck, dat de uutgevers van de synode van Dordrecht groote sotten zijn geweest ende dye van de synode van Alais ende CharentonGa naar voetnoot9 noch meer. Hij comt soo verre gelijck MartiniusGa naar voetnoot10 ende eenige Engelschen, dye in de synode geweest zijn, dat hij bekent, dat Christus voor allen is gestorven. MaistresatGa naar voetnoot11, mede predicant van Charenton, seyt, dat hij in de synode overstemt is geweest ende dat hij is voor de tolerantie. |
|