orae quae in mentem veniebant, modo aliud agenti, modo dormitanti; neque aut Festus mihi erat, aut Nonius ad manum, quo minus mirari debes, si aliquoties impegerim. Rogo me saepissime de studiis tuis certiorem facias, meaque studia adiuves praecipue libere monendo, qui primus est amicitiae fructus. Uxori tuae liberisque omnia salutaria precor. Vale ϕιλίας ἄνϑος 19. Martii Lupisteini 1620.
Tuus totus
H. Grotius.
|
-
voetnoot7
- In de Epistolae l.l. wordt dit vertaald: ‘Philologus enim animal minime ridens’; bedoeld is echter ‘een gezellig dier, dat niet op zijn eentje leeft’.
-
voetnoot8
- Vossius vertelt in de straks te noemen voorrede, dat Scriverius, na de bewerking van de Tragoediae van Seneca, ook de Fragmenta der Latijnsche Tragici wilde uitgeven, en deze laatste aan hem, Vossius, opdroeg (de opdracht is van 29 Juni 1620), doch nu van hem verzocht nog eens een critische nalezing dier Fragmenta te houden; dat dit zeer snel moest gebeuren, daar de uitgevers, met het oog op de aanstaande mis, op spoed aandrongen. Zoo is in 1620 gedrukt, bij Johannnes Maire te Leiden: L. Annaeus Seneca tragicus; ex recensione et museo Petri Scriverii’; op Seneca's Tragoediae met Animadversiones en Notae van Lipsius
-
voetnoot8
- en anderen, volgt met afzonderlijken titel en met eigen pagineering: ‘Petri Scriverii Collectanca Veterum Tragicorum, L. Livii Andronici, Q. Ennii, Cn. Naevii, M. Pacuvii, L. Attii, aliorumque Fragmenta, et circa ipsa Notae breves. Quibus accedunt singulari libello Castigationes et Notae uberiores Gerardi Ioannis Vossii. 1620.’ Ook deze Castigationes hebben eigen pagineering en afzonderlijk titelblad: ‘Gerardi Ioannis Vossii in Fragmenta L. Livii Andronici, Q. Ennii, C. Naevii M. Pacuvii et L. Attii Castigationes et Notae. 1620.’ Deze twee boekjes komen ook gezamentlijk zonder Seneca voor. (Zie Petit, Bibliogr. Lijst p. 165 no. 7). Ik ken van de complete editie 1 exemplaar met het jaartal 1620 (dat ook op de laatste bladzijde als jaar van den druk voorkomt (excudebat Henricus ab Haestens) en verder verschillende met het jaartal 1621 (Scriverii Collectanea en Vossii Castigationes hebben steeds het jaartal 1620); de tekst is geheel de zelfde, alleen het titelblad van 1620 is door een ander vervangen. Nu heeft Grotius op Loevestein een exemplaar van Scriverius' Seneca gehad en van aanteekeningen voorzien, blijkens zijn brieven van Nov/Dec. 1620 aan Vossius (no. 608), van 18 Dec. 1620 aan Willem (no. 609), van 27 Dec. 1620 aan Scriverius (no. 610), en van den zelfden datum aan Vossius (no. 611) (in dien van 1 Nov. 1620 aan Willem zeide hij de editie nog niet ontvangen te hebben); waarschijnlijk is dit het exemplaar van de Leidsche Univ. Bibl., ‘cum notis mss. Hugonis Grotii’, doch dit exemplaar mist het titelblad. Maar 23 April 1621 (no. 637) was de Seneca nog niet verschenen: ‘Scriverium rogo salutes et Senecae editionem meo nomine urgeas’, schrijft Grotius aan Vossius; en 13 April van het volgende jaar schrijft Vossius, dat de Seneca nòg niet verschenen is en evenmin zijn eigen aanteekeningen op de Fragmenta (de bovengenoemde Castigationes et Notae), hetwelk hij toeschrijft aan Scriverius' spreekwoordelijke langzaamheid. Het jaartal 1620, zoowel als 1621 is dus niet juist.
In de voorrede nu op de Castigationes et Notae (gedateerd 6 Sept. 1620) zegt Vossius, dat hij, toen Scriverius' verzoek hem bereikte, een groot werk over de Latijnsche taal (commentaria de Lingua Latina, vastum illum laborem) onder handen had, doch dit werk nu voor korten tijd stop zette; in no. 598 (p. 28 n. 6) spreekt Grotius ook over dit werk, en ook in de volgende brieven wordt het nu en dan genoemd. Ik vermoed dat Vossius zijn: ‘de Rhetorices natura ac constitutione, et antiquis Rhetoribus, Sophistis ac Oratoribus liber’ bedoelt, dat 1621 bij Joh. Maire te Leiden uitkwam (Petit Bibliogr. Lijst p. 165 n. 8).
|