Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdChristoffel(Christophoros) was vanaf de 5e eeuw misschien wel de meest populaire heilige onder de christenen. Van de oudste afbeeldingen tot de plaques die tot voor kort het auto-dashboard van zijn beschermelingen sierden, zijn er getuigenissen van dat hij de toeverlaat was van reizigers en - in de moderne tijd - van de automobilisten. Zijn verhaal is een ingewikkeld produkt van voor-christelijke opvattingen en vrome fantasie. In de 5e eeuw werden te Chalcedon (aan de oostelijke | |
[pagina 95]
| |
oever van de Bosporus) relieken van een verder onbekende martelaar Christophoros vereerd. Zijn naam betekent: Christus-drager, toepasselijk voor een martelaar, die volgens christelijke opvattingen door zijn sterven aan Jezus gelijk wordt. In de gnostieke Akten van Bartolomeüs (5e eeuw, Egypte) worden apostelen op hun reis door Partië begeleid door een man, Christianus, een van de daar - naar men aannam - wonende ‘kynokephaloi’, reusachtige menseneters met hondekoppen. Een op deze wildeman gelijkende Reprobus werd - in een oosterse Passio uit de 8e eeuw - door hen gedoopt en kreeg naast de naam Christophoros (van zijn soortgenoot uit de genoemde Akten) ook de menselijke spraak. Hij predikte, verrichtte wonderen zoals het laten ontspruiten van zijn dorre reisstaf, bekeerde koning Dagus (Decius?) en was in de kerker bestand tegen bekoringen van meisjes, die hij tot bekering bracht en die met hem de marteldood stierven. Tenslotte kwam hij, ongeschonden door vele martelingen (een op de heilige afgeschoten pijl trof daarbij de koning; vgl. »Cosmas & Damianus; Sebastianus), om door het zwaard. Volgens een andere versie echter werd hij in een rivier gegooid. Alle tegenstanders van de held gaan vervolgens ten onder. De latere, westerse versie van de legende, die ‘canineus’ (hondachtige) las als ‘cananeus’ (man uit Kanaän), maakte van de kynokefalos een milde reus uit het Heilig Land en haalde de scherpe kanten van het eerste verhaal af. Andere contaminaties en interpretaties van namen leidden tot de voorstelling als was de man, nu Offerus genoemd, een bereidwillige reuzehelper van pelgrims, die hij - verlangend in dienst te staan van de machtigste onder de heersers - op aanraden van een eremiet over een moeilijk doorwaadbare rivier zette. Als dan op een dag Jezus in de gedaante van een kind zijn hulp nodig heeft, wordt midden in de stroom deze last zo zwaar, dat hij, nu pas echt Christophoros, bijna bezwijkt. Hij herkent zijn Heer en wordt gedoopt. Het verhaal sluit met zijn prediking en marteldood. Zowel de Legenda Aurea als een Zuidduits Christoffelgedicht, beide uit het midden van de 13e eeuw, vermelden voorafgaand aan het verslag van zijn marteldood het laatste verhaal. Het heeft zich - met uit de 12e eeuw stammende afbeeldingen aldaar - vanuit de Oostenrijkse Alpen over Europa verbreid. Misschien heeft hier het reeds bestaande beeld de legendevorming beïnvloed. Voorstellingen van Christoffel als jonge soldaat en/of martelaar berusten op een verwisseling met een andere Christophorus, de wapendrager van Diocletianus, die in 303 op de brandstapel zou zijn gestorven. In het Westen genoot Christoffel in de middeleeuwen een immense populariteit als patroon van pelgrims - met Jakobus de Meerdere, met wie hij zijn feestdag deelde (27 juli) - van reizigers en stervenden en als beschermer tegen een onzalige dood en tegen de pest (pijl). Daarnaast was hij op grond van allerlei momenten uit zijn legende de voorspreker van de beoefenaars van een grote reeks beroepen, zoals voerlui, veermannen en zeevarenden (vanwege zijn beroep), atleten, mijnwerkers, timmerlieden en sjouwers (vanwege zijn grote kracht), fruitkwekers (zijn ontspruitende staf), mijnwerkers en schatgravers. Rijmpjes spoorden iedereen aan dagelijks naar de bij de uitgang in de kerken afgebeelde reus op te zien: ‘Christofori faciem die quacumque tueris / illa nempe die morte mala non morieris’ (Als je elke dag Christoffels gelaat beziet / treft je die dag het boze sterven niet). Zijn attributen zijn het Jezuskind en een grote staf, die soms tot een palmboom met vruchten uitgroeide. De volksverering van Christoffel bleek bestand tegen de rationele kritiek van humanisten (Erasmus in Enchiridion), van reformatoren (Luther in Tischreden, waarin een spirituele interpretatie van het verhaal wordt voorgestaan) en van verlichte geesten in de 18e eeuw. Een opleving van zijn patronaat over deelnemenden aan het gevaarlijke snelverkeer ca. 1950, blijkend uit autozegeningen juist voor het vakantieseizoen, kon- | |
[pagina 96]
| |
den echter zijn rigoureuze verwijdering uit de Romeinse kalender in 1969 - op grond van gebrek aan historiciteit - niet voorkomen. Het Menologion (gebedenboek) van Basilius ii ca. 990 verbood kynokefale Christophoros-ikonen. Ze moeten dus voor die tijd reeds bestaan hebben. En ze bleven (17e-eeuws fresco in het Rosjenklooster te Melnik in Bulgarije; 18e-eeuwse Griekse ikoon te Recklinghausen; met Stephanus) - ondanks een in de 18e eeuw in Rusland herhaald verbod - gemaakt worden tot in de 20e eeuw (ikoon 1958 uit het Meteora-klooster te New York). De legende werd daartoe aangepast. Niet de hondekop-reus wordt bekeerd, maar de christen Christophoros kreeg bescherming tegen duivelse bekoringen door een misleidend en afschrikwekkend uiterlijk (vgl. »Ontcommer). Op ikonen verschijnt Christophoros behalve als kynokefalos ook als een strijder met rode mantel, lans en zwaard (Russische 16e-eeuwse ikoon in het Historisch Museum te Moskou) of met een misvormd gezicht (ikoon ca. 1600 in de Tretjakov Galerij aldaar) of met de hondekop op een schaal, die dan op zijn bekering duidt: het afleggen van zijn vroeger leven. Christoffel werd in het Westen altijd als reus voorgesteld. Groot, soms nog zonder Christuskind (muurschildering ca. 1007 in de kerk van San Vicenzo in Galliano bij Como: precies 12 el, zoals de Legenda Aurea zegt). In de 13e eeuw droeg hij niet alleen het kind maar had hij vaak ook zelf trekken van Christus (miniatuur ca. 1200 in het Psalterium van Zwiefalten). Vanaf het midden van de 12e eeuw werd ook de nieuwe, meer uitgebreide versie van de legende gevolgd: Christoffel als Christus-drager (muurschildering ca. 1145 in de kerk te Hocheppan in Tirol). Dat blijkt uit toevoeging van realistische elementen: rustig of kolkend water, moeizaam torsende houding, hoog opgeschorte kleding, stoffering van het landschap en altijd ergens de eremiet met een lantaren (Rubens ca. 1612). Soms werden de betekenis en daarmee de last en de
Christoffel als kynokefalos (met een hondekop), ikoon, 1685. Byzantijns Museum, Athene.
| |
[pagina 97]
| |
waardigheid van het kind sterk benadrukt door het een wereldbol te laten dragen (Patenier ca. 1521; Hieronymus Bosch ca. 1505 in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam) of het in een wereldbol af te beelden zodat de heilige het als een Atlas lijkt te dragen (Meester van Messkirch, schilderij ca. 1550). Vanuit het Alpengebied verspreidde zich voornamelijk langs de pelgrimsroutes in de Scandinavische landen, Frankrijk en Engeland, maar ook tot in Italië (14e-eeuws beeld aan de kerk te Castiglione d'Olona) en in Spanje (fresco 1484 in de San Julian te Sevilla) de gewoonte om naast de uitgangen van kerken en stadspoorten enorme afbeeldingen - fresco of sculptuur - van Christoffel aan te brengen (bijvoorbeeld 15e-eeuws reliëf aan de zuidzijde van de kathedraal te Amiens). In Engeland telt men er 186. Ieder die de veilige ruimten verliet werd verwacht ernaar op te zien, om zich zo van vrijwaring tegen onheil te verzekeren. De schildering in Wood Eaton (Oxon) gaat vergezeld van een inscriptie met varianten van de hierboven vermelde tekst. Dat deze beelden zo groot waren had niet alleen betekenis voor hun zichtbaarheid, maar insinueerde zeker ook de effectiviteit: schilderingen ca. 1330 in de Hradni-kapel in Houska, Tsjechoslowakije, een vier meter hoog houten beeld ca. 1360 in de Sint-Christoffelkerk te Hannut (België); schilderingen uit de 15e eeuw in de hervormde kerk te Kollum en in Alvaschein (Zwitserland); houten beeld 1521-22 van Brüggemann in Umalet (Denemarken); zandstenen beeld 1627 van 5 meter hoog te Münster en betrekkelijk recent Wendlings fresco ca. 1930 in de kerk van het Duitse Pfaffrath. Eindeloos zijn de variaties en details van de, soms zeer uitgebreid afgebeelde overzetscène op honderden schilderingen, panelen, doeken en sculpturen. Sommige vergeet men nooit: de miniatuur ca. 1440 (met in de rand Simson, type voor Christoffel) uit het Getijdenboek van Catharina van Kleef vanwege het toneel van de vallende avond rondom; het volmaakte houten beeld ca. 1500 van Douvermann uit de Martinikerk van Oud-Zevenaar in het Catharijneconvent te Utrecht met dat alleswetende kindje, slechts te vergelijken met dat van het paneel 1504-05 van Hieronymus Bosch in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam, of het paneel ca. 1490 van Quinten Massys in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen vanwege de vertwijfelde kop van de stugge gigant. Memling koos voor een zeer jeugdige Christoffel in een bergrivier met op de oevers Sint Maurus (»Benedictus' leerling met boek en staf) en »Egidius (met hinde en een pijl in de arm) en in de verte de kluizenaar: paneel 1484, door Willem Moreel en Barbara van Vlaenderbergh aan de Sint Jakobskerk te Brugge geschonken, nu in het Stedelijk Museum aldaar. De oudste cycli tonen in het Westen vanaf de 11e eeuw alleen de scènes uit de Reprobus-legende. Vanaf ca. 1300 komen daar de lotgevallen van de Christus-drager bij. Een vroege, uitvoerige Reprobus-cyclus vindt men op de fresco's 11e eeuw in de reeds genoemde San Vicenzo in Galliano. De rijk geïllustreerde Krumauer-codex met de Legenda Aurea heeft op miniaturen een grote, nu volledige cyclus evenals een nog te vermelden Landshuts levensverhaal 1520 op houtsneden. Martin-Ferrière schilderde in de Saint-Christophe te Parijs-Javel in 1933 een moderne Christoffel-reeks. In het Oosten dragen kynokefale ikonen soms aan de randen een aantal scènes (Griekse ikoon 19e eeuw te Recklinghausen, waarschijnlijk naar oudere voorbeelden). Een anonymus publiceerde in 1520 te Landshut een werk onder de titel Sankt Christopher gepurt und leben mit vil figurê, gar lustig zu lessen in reym Weyhs. Rilke wijdde in 1913 een gedicht aan de reus. In Pod Manastirskata Loza (Maar de liefde is de grootste) 1936 gebruikte de Bulgaar Ivanov (onder het pseudoniem Elin-Pelin) in een vertelling de legende, maar hij laat Christoffel niet het kind Jezus maar de duivel overdragen. Bar- | |
[pagina 98]
| |
lach maakte in het drama Der Graf von Ratzeburg (postuum 1951) reus en overzetter Offerus/Christoffel tot een van de personages die de zoekende Von Ratzeburg een mogelijke opening bieden naar zijn Ik of naar God. Muzikale bewerkingen van het Christoffelverhaal maakten Parker, cantate 1898; Vincent d'Igny, opera 1918; Schreker, opera 1932; Vermeiren, symfonisch gedicht 1932 en Johannson, oratorium 1948. Ameisenova 1949; Benker 1975; Cascon 1952; Kunstmann 1961; Loeschke 1955, 1957 en 1965; Rosenfeld 1939; Servière 1921; Whaite 1929. |
|