Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdHelmbrechtis de titelheld uit een Middelhoogduits episch dichtwerk dat is ontstaan tussen 1250 en 1280. Helmbrecht, de zoon van een welgestelde hereboer, een ‘meier’, is niet van plan zijn leven lang de zware boerenarbeid op het land te verrichten. Veel liever geeft hij zich over aan de geneugten van de wereld. Fatterig gaat hij, geheel in strijd met de middeleeuwse voorschriften, gekleed in de bonte rijkeluiskledij van de ridderschap. Een prachtige muts met fraai borduurwerk, waarop allerlei bekende figuren uit de middeleeuwse literatuur staan afgebeeld, behoort tot zijn meest geliefde kledingstukken. Het lot van deze figuren geeft overigens te denken! Op de muts is onder | |
[pagina 175]
| |
meer te zien hoe de ongehoorzame zonen van koning Attila (»Etzel; »Dietrich) op wrede wijze aan hun einde komen! Fraai opgepoetst, met prachtig blond lang golvend haar, maakt onze charmeur goede sier bij de boerendochters die zich rond hem verdringen. De vader tracht zijn zoon te overreden binnen de boerenstand een bestaan op te bouwen. Hij raadt hem aan de dochter van hereboer Ruobreht te trouwen. Maar Helmbrecht wijst het voorstel krachtig van de hand. Met een toespeling op de Arturridder »Erec, die zijn ridderlijke plichten vergat en het liefst bij zijn knappe echtgenote in bed lag, antwoordt hij dat hij niet omwille van een vrouw zijn tijd in bed wenst door te brengen. Integendeel, de boerenzoon heeft een ambitieus plan, hij wil de standsbarrières doorbreken en zelf ridder worden. De onheilspellende dromen van zijn vader, die de ondergang van Helmbrecht reeds aankondigen, kunnen hem niet van zijn plan afbrengen. Helmbrecht verlaat de ouderlijke hoeve en sluit zich aan bij een groep roofridders die het land en de boerenbevolking teisteren. Plunderend trekt hij rond totdat hij na verloop van een jaar naar huis terugverlangt. De ‘bereisde’ zoon, beladen met (geroofde) geschenken, wordt met veel eerbetoon ingehaald. Hij laat zich de verwelkoming welgevallen en antwoordt in allerlei vreemde talen op de verbaasde vragen van de thuisblijvers. De opschepperige kwast spreekt zijn zuster in een soort Vlaams aan, tot zijn vader richt hij zich in het Oudfrans, zijn moeder groet hij in het Tsjechisch. Bewondering alom voor dit talenwonder. Lang houdt Helmbrecht het thuis echter niet uit, zeker niet als zijn vader hem verwijt dat hij alleen leugenverhalen weet te vertellen. Andermaal slaat hij de raadgevingen van zijn vader in de wind en hij vertrekt opnieuw, thans in gezelschap van zijn zuster Gotelinde die hij zo mede in het verderf stort. Hij wil haar met een van zijn kameraden, die de bijnaam ‘Lemberslinde’ (‘lammerenverslinder’) draagt, laten trouwen. Er vindt een groot huwelijksfeest plaats, dat echter plotseling wordt onderbroken. De schout verschijnt met zijn manschappen en rolt de hele roversbende op. Negen bendeleden worden zonder pardon opgehangen, maar Helmbrecht - bij toe val de tiende - krijgt volgens middeleeuws gebruik genade. Hij wordt bij wijze van straf ‘slechts’ verminkt: de ogen worden hem uitgestoken. Ook zijn zuster ondergaat een bitter lot: ze wordt, als we de toespeling van de dichter juist begrijpen, door de soldaten verkracht. De blinde Helmbrecht begeeft zich andermaal naar huis. En hoewel hij bezweert de zoon des huizes te zijn, wil men hier niets van hem weten. Zijn vader stuurt hem honend weg. De gehandicapte schavuit, nu totaal aan zijn lot overgelaten, valt al spoedig in de handen van zijn vroegere slachtoffers, de boeren die hij tijdens zijn roofridderschap zo wreed heeft behandeld. Dezen kunnen zich zijn wandaden maar al te goed herinneren. Nadat ze de misdadiger een lekebiecht hebben afgenomen door hem wat aarde in de mond te leggen, wordt Helmbrecht aan een hoge boom opgeknoopt. Zijn ‘statussymbool’, de prachtige muts, ligt vertrapt op de grond. In een epiloog vat de dichter de wijze les samen die in het verhaal is verborgen: mochten er elders eigengereide kinderen zijn die hun levenslot zèlf bepalen en zich niets wensen aan te trekken van het vierde gebod, dan worden dezen door dit exempel gewaarschuwd.
Het gedicht is geschreven door een zekere Wernher der Gartenaere, vermoedelijk in het uiterste zuiden van het Duitse taalgebied, mogelijk in het ‘Innviertel’ in Oostenrijk. Over de persoon van de dichter is weinig bekend. Men heeft zijn opvallende achternaam wel uitgelegd als een geografische toespeling op een eventuele Zuidtiroolse afstamming: de ‘Gartenaere’ zou zoveel betekenen als ‘de man uit Garda’. Maar waarschijnlijker is dat de toevoeging als een typische bijnaam van een rondtrekkende beroepsdichter be- | |
[pagina 176]
| |
schouwd moet worden: ‘Wernher de Tuinman’ dus. Het werk is in twee handschriften overgeleverd, o.a. in het beroemde, in opdracht van keizer Maximiliaan i vervaardigde verzamelhandschrift (uit kasteel Ambras), waarin ook de Arturroman »Erec en het heldenepos »Kudrun staan opgetekend. In dit handschrift luidt de titel, verwijzend naar Helmbrechts vader: Das puech ist von dem Mayr Helmprechte (Het boek gaat over Meier Helmbrecht). Vroeger werd het werk dan ook wel Meier Helmbrecht genoemd. Het verhaal over de rebellerende boerenzoon Helmbrecht dient begrepen te worden tegen de achtergrond van de ontstaanstijd (tweede helft 13e eeuw) van het werk. De sociale ordening van de feodale tijd, met zijn strakke indeling in drie standen (ridderschap, geestelijkheid en boerenstand), raakt in verval. Deze ‘door God gewilde’ ordo wordt niet langer zonder meer geaccepteerd, boeren komen (aanvankelijk tevergeefs) in opstand tegen de hen onderdrukkende adel. Helmbrecht is een exponent van dit verzet. Hij wenst de grenzen van zijn stand te doorbreken en doet dit openlijk door zich een ridderlijke habitus, zij het alleen in uiterlijk vertoon, aan te meten. Hierdoor geraakt hij in conflict met zijn vader, de vertegenwoordiger van de oude, hiërarchische verhoudingen. Door de typische verstrengeling van religieuze en wereldlijke bepalingen - God zèlf heeft immers de geboden uitgevaardigd - verzaakt Helmbrecht in zijn verzet tegen de sociale orde ook de goddelijke wet zijn ouders te eren. Het is tegen deze achtergrond bezien niet verwonderlijk dat onderzoekers in de Helmbrecht ook invloed van de bijbelse gelijkenis van de Verloren Zoon - zij het met negatieve uitkomst - meenden te kunnen ontdekken. De Helmbrecht vertoont een opmerkelijke opbouw (‘tweefasenstructuur’) die ook voor de Arturroman zo kenmerkend is. Tweemaal verlaat Helmbrecht de ouderlijke hoeve, tweemaal keert hij er terug. Maar de Arturroman pleegt te eindigen in de triomf van de avonturen zoekende ridder, in geluk en harmonie, terwijl de Helmbrecht daarentegen in een duidelijke anticlimax eindigt: de boerenzoon leeft, nadat hem als straf de ogen zijn uitgestoken, een desolaat bestaan en eindigt aan de galg. Men heeft het werk treffend een ‘contrafact’ van de Arturroman genoemd. Ook de verkapte toespelingen op de Arturstof wijzen in deze richting. De ontreddering van de parvenu illustreert in alle duidelijkheid de tendens van het verhaal: met een boerenzoon die ten koste van zijn standgenoten carrière wenst te maken, loopt het slecht af. De belangstelling voor de stof leeft voort tot in de 20e eeuw. Vooral in het begin van deze eeuw ontstaan er toneelstukken die de middeleeuwse Helmbrecht bewerken. Vermeldenswaardig is de eenakter van K. Felner (1905) die inzet met de terugkeer van Helmbrecht. Aan het eind van het stuk wordt de nietsnut - als straf voor zijn zonden - door de bliksem getroffen. Een positieve beschrijving van de boerenzoon treffen we aan in de opera Der junge Helmbrecht van E.A. Reinhardt en J. Zaiczek-Blankenau die rond 1906 ontstond. Helmbrechts sociale verval is hier te wijten aan zijn liefde voor een meisje uit een dubieus milieu. In de toneelbewerking van F. Feldigl (in 1925 geschreven) wordt de schuld van Helmbrechts ondergang de eerzuchtige vader in de schoenen geschoven. Ook E. Ortner poogt in zijn gedramatiseerde vormgeving van de stof de figuur van Helmbrecht op te waarderen door hem voor te stellen als een gebroken idealist. Tenslotte verschijnt er in 1936 nog een roman van de hand van H. Rieder die vooral oog heeft voor de sociale wantoestanden die de achtergrond vormt van de Helmbrecht. Een zeer leesbare vertaling in modern Duits leverden H. Brackert, W. Frey en D. Seitz (1972). j.h. winkelman edities: Ninck 1962; Panzer/Ruh 1968; Brackert/Frey/Seitz 1972. |
|