Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdwoordkunstTerm uit de literaire kritiek en literatuurgeschiedschrijving voor een vorm van de écriture artiste waarbij getracht wordt met woorden (vooral adjectieven) een beeld of een sfeer te schilderen. Daarbij werd veelvuldig gebruik gemaakt van synesthesie en van woordverbindingen met een neologistisch karakter (neologisme). Het verschijnsel kwam veel voor in het Nederlandse naturalisme en het sensitivisme, in navolging van het proza van Lodewijk van Deyssel. Een goed voorbeeld ervan geeft het proza van H. Heijermans: Grijs van vocht, volbuikig van weerbarstigen damp, drukten de wolken op d´enkele huizen, ze in ´n tint wanhopig flets-zwart verdrinkend, ’n zwaarmoedige, sombere omfloersing. Van de boomen, glibberig druipend, gleden vette vlokken. De term kreeg bekendheid door F. van Eedens aanval op de Tachtigers in zijn beschouwing ‘Over woordkunst’ (1902). Woordkunst is sterk verbonden met het impressionisme. Het schilderen met woorden ontleende veel aan de impressionistische schilderkunst. Later werd de term in ruimere zin gebruikt: negatief door P.N. van Eyck in zijn beoordeling van de poëzie van Marsman, positief door Paul van Ostaijen. Het begrip bleef jarenlang in deze bredere zin voortleven in het schoolboek Woordkunst van M.A.P.C. Poelhekke (24ste en laatste druk in 1961), die het begrip toepaste op literair werk als ‘woordkunstig geheel’. In die zin wordt de term als achterhaald beschouwd en vrijwel alleen nog toegepast op de esthetisch gerichte écriture artiste van de Tachtigers. Lit: M.A.P.C. Poelhekke, Woordkunst (196124) T. Anbeek, De naturalistische roman in Nederland (1982), p. 62-64 F. van Eeden, ‘Over woordkunst 1 (1902)’ in V.M. Scheffers (ed.), Eeden, Frederik van. Een bloemlezing uit zijn studies (1982), p. 193-213 E. Endt, ‘De woordkunst als tale Kanaäns’ in T. van Deel e.a. (red.), Mooi gebruld leeuw (1986), p. 91-99 S. van den Nieuwendijk, ‘’Woordkunst’ in het literatuuronderwijs’ in Meesterwerk Nijmegen (1997), 9, p. 6-8.
|
|