Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdveldzangAanduiding voor die vorm van de idylle waarin het landschap en het leven van eenvoudige mensen zoals herders en boeren centraal staan. Deze bucolische vorm van natuurpoëzie (zie natuurlyriek) kwam tot bloei in de 17de eeuw. Bekende beoefenaren van het genre waren J.H. Krul, J. de Decker, J.B. Wellekens, L. Schermer en H.Kz. Poot. De laatste schreef het gerenommeerde ‘Akkerleven’ (ca. 1720). In de tweede helft van de 18de eeuw verdwijnt de mythologische opsmuk in veel van dit soort gedichten en maakt plaats voor directe natuurwaarneming verbonden met individuele gevoelsexpressie, zoals te zien is bij E.M. Post (‘Aan den grooten vijver op Beekhuizen’, 1794). Een specifieke vorm van de veldzang is de velddeun. Evenals de visserszang is de veldzang verwant aan de pastorale-1 en de arcadia. Lit: M.M. Prinsen, De idylle in de 18e eeuw (1954), p. 69-72 M. Cox-Andrau,'Drie herdersdichten en een veldzang van Pieter Vlaming' in Spiegel der letteren 20 (1978), p. 283-289.
|
|