Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdzinnekenEtym: Middelned. voor sinnekijn = zinnebeeldig persoon. Soortnaam voor bepaalde allegorische personages (allegorie, figura-1) in rederijkersspelen (rederijkers, rederijkerstoneel) die gevoels- en gemoedsaandoeningen, hartstochten, lichamelijke neigingen en driften personifiëren. De zinnekens hebben vaak expliciet deze ondeugden als naam, zoals Lust tot Rijckdom, Jalours Ghepeyns, Hoverdie en Ghyericheyt. De term zinneken is gangbaar vanaf de tweede helft van de 16de eeuw. In de literatuurgeschiedenis is dit de gebruikelijke benaming geworden. De rederijkers maakten echter geen onderscheid tussen zinneken, neeftken, nichtken of verrader, hoewel zinneken niet zoals de overige termen als aanspreekvorm in de dialoog van het toneelspel werd gebruikt; we vinden die term praktisch alleen op de lijst van dramatis personae en in de toneelaanwijzingen. De personificaties van het rederijkersspel worden door hun namen met de zin van het spel verbonden. De zinnekens kunnen in de zin van het spel beschouwd worden als de veroorzakers van datgene wat de auteur zelf niet wil; als negatieve, meestal religieuze, factoren. Hun activiteiten kunnen als verleidend bestempeld worden; zij verdringen hiermee de duivel uit de rol van verleider met alles wat tot dood en verdoemenis leidt, maar laten het voltooien van het oordeel (als dat al volgt) aan hem of de dood over. De naam verrader hebben de zinnekens waarschijnlijk ontvangen vanwege hun onthullende en verleidende functie. Hierin lijkt het zinneken op de nar of zot in het rederijkerstoneel: beiden spreken de waarheid of onthullen deze: de nar omdat hij te naïef is om misleid te worden, de zinnekens omdat zij als transcendente wezens over superieure kennis en superieur inzicht beschikken en een hogere waarheid tonen. In het begin van de 17de eeuw raakten de zinnekens in onbruik. Een voorbeeld van moderne sinnekens zijn Blik en Tong in de Beatrijs-bewerking Ik dien (1924) van H. Teirlinck.
Enkele zinnekens uit het rederijkersdrama. [bron: W.M.H. Hummelen, De sinnekens in het rederijkersdrama (1958), afb. 4 & 5].
Lit: W.M.H. Hummelen, De sinnekens in het rederijkersdrama (1958) W. Vuijk & M. Eggermont,Van hoe er zich twee vergaren tot elcker uren soet: historisch-pragmatische analyse van het taalgebruik van de sinnekens in het eerste optreden in vijf zestiende-eeuwse rederijkersspelen (1984) P. Happé & W. Hüsken, ‘”Sinnekens” and the Vice: prolegomena’ in Comparative drama (1995), p. 248-269.
|
|