Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdelegieEtym: Gr. elegos = zang, bijz. treurlied, klaaglied, dodenklacht; eleg-eia = elegie, nl. een gedicht in disticha. Een antiek gedicht in disticha (distichon) geschreven. Aanvankelijk, tijdens de 7de- 6de eeuw v. Chr. in Griekenland, kon de inhoud zeer gevarieerd zijn, o.a. oproep tot de strijd, politiek, teloorgang van de jeugd, liefde. De Latijnse elegie nam de vorm van de Griekse over, maar werd in tegenstelling tot deze nooit door fluitspel begeleid. Verzuchtingen en klachten, dikwijls gericht aan de geliefde vrouw, vormden vanaf de tweede helft van de 1ste eeuw v. Chr. het hoofdthema ervan, o.a. bij Catullus, Ovidius, Tibullus. Daarnaast bestonden in de oudheid specifieke benamingen voor allerlei liederen die onder begeleiding van fluitspel uitgevoerd werden bij een begrafenis of bij het lichaam van de dode: kommos, threnos, threnodie, nenia, epicedium. Deze klaagzangen werden overgenomen in allerlei lyrische en dramatische genres. Als de troost het hoofdmotief vormde, sprak men van consolatio (troostschrift, -brief, -rede, -gedicht). Deze dichtvormen konden ook als humoristische schijnklacht bedoeld zijn, bijv. Catullus’ Carmen 3, een epicedium op het vogeltje van zijn geliefde Lesbia. In de West-Europese literatuur wordt elegie als benaming gebruikt voor elke vorm van lyriek waarin n.a.v. de dood van een geliefde of bij een andere droevige gebeurtenis gemijmerd wordt over de tragische aspecten van het leven. De dichter vindt hierbij vaak troost in het reflecteren over een of ander eeuwigheidsprincipe (bijv. Vondel, Uytvaert van mijn dochterken). Elegie is aldus het algemeen begrip geworden voor klaaglied, klaagzang, treurzang, treurlied, in memoriamgedicht, dodenklacht, lijkdicht. De aanleiding kan gelegen zijn in de dood van een dierbare, zoals bij het Middelnederlandse ‘Egidiuslied’ (Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift, ed. Heeroma, l966, p. 441-442), of in een andere droevige gebeurtenis, zoals bij J. Kinkers ‘Weeklagt’ over de politieke situatie in 1813 (Gedichten, dl 2, 1820, p. 19-32). Ook een meer algemene problematiek kan aanleiding zijn tot een klaaglied, zoals het geval is bij G. Gezelles ‘Waarom en kunnen wij niet’ (VD, dl 2, ed. Boets, l980, p. 77). Een mooi voorbeeld van 'klaegh-liedt' van de hand van G.A. Bredero is te horen in R. Nasr, Dichter draagt voor (2013). In het Engelse taalgebied gebruikt men ook de benaming ‘dirge’ (afgeleid van het begin van het lied ‘Dirige, domine’), en in de Franse middeleeuwen en de Engelse renaissance de benaming complainte. Ook hier fungeert de complainte soms als satire, of is ze een humoristische schijnklacht, o.a. bij Chaucer over een lege geldbeurs. Lit: M. Poelhekke & J.J. Giesen, Woordkunst (1948), p. 214-215 G. Luck, The Latin love elegy (1969) G. Pfohl (red.), Die griechische Elegie (1972) K.W. Kirchmeir, Romantische Lyrik und neoklassizistische Elegie (1976) D.F. Kennedy, The arts of love. Five studies in the discourse of Roman love elegy (1993) D.F. Kennedy, Elegy (2007) K. Weisman (red.), The Oxford handbook of elegy (2010) L. Chappuis-Sandoz, Au delà de l'élégie d'amour. Métamorphoses et renouvellements d'un genre latin dans l'antiquité et à la renaissance (2011) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 10 (2012), kol. 266-274 B.K. Gold (red.), A companion to Roman love elegy (2012) Th. S. Thorsen (red.), The Cambridge companion to Latin love elegy (2013).
|