Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdechodichtGedicht met een speciale vorm van echo, waarin het laatste woord van elke regel rijmt op het voorlaatste woord en soms een verbluffend, satirisch (satire) antwoord geeft op de vraag die in die regel gesteld is. Men spreekt bij dit verschijnsel wel van echogedicht of echorijm. Dit genre was bijzonder in trek bij de rederijkers en de Neolatijnse humanistische dichters (o.a. Janus Secundus = Jan Everaerts). Bijv.: Waarvoor acht men nu Monnicken ende Papen? Apen Vondel schreef zijn twaalfregelig ‘Gesprek op het graf van [...] Oldenbarnevelt’, waarin het procédé in elke afzonderlijke regel werd toegepast. De laatste regel ervan luidt: Vr. Wat wort de Dwingelandt, die ’t Recht te machtigh was? K. Asch. Het verschijnsel kan ook incidenteel in een dichtwerk optreden. In A. van de Vennes ‘Zeevsche meyclacht’ staan de regels: Ey segt, wat comt van niet te trouwen? rouwen, rouwen; Ook in sommige drama’s uit de renaissance - met name in het werk van Theodore Rodenburg, maar ook bij Hooft, De Koningh, Krul e.a. - komen echoscènes voor, meestal op het hoogtepunt van de intrige, waarna de catastrofe volgt. Synoniem: echogedicht. Zie ook dubbelrijm en dobbelsteert. Lit: P.E.L. Verkuyl, 'Huygens 'Grill' van 1623' in Nieuwe taalgids (1968), p. 54-62 W. Waterschoot, 'Een lezer van 'De stove' ' in Idem, Schouwende fantasye (2002), p. 49-59.
|