Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdbinnenrijmTerm uit de prosodie ter aanduiding van dat type rijm waarbij rijmvrager en rijmgever zich binnen een en dezelfde versregel bevinden, bijv.: Maar als ik opkeek van mijn boek, Binnenrijm als verstechnisch basisprincipe vinden we in de oudste Middelnederlandse vertalingen en bewerkingen van het Oudfranse chanson de geste, Aiol, Renout van Montalbaen, en Het Roelantslied (ca. 1200), bijv.: Doe sprac die bisscop Tulpijn: ‘God moet u ghenadich sijn.’ Deze manier van versificeren wordt verdrongen door het aan de Oudfranse ridderroman ontleende eindrijm. Binnenrijm als waarde toevoegend vormgevingskenmerk van in eindrijm geschreven teksten vindt men vanaf de rederijkersliteratuur, bijv.: Een gaey, wel fraey, nisch, frisch joncwijveken Een speciale vorm van binnenrijm is het cesuurrijm, waarbij het rijm op een bepaalde plaats staat, namelijk tussen twee versvoeten. Lit: G. Kazemier, In de voorhof der poëzie (1965), p. 111 e.v.
|
|