Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdglosEtym: Gr. glōssa = taal, tong. Een glos of glosse is een verklaring van of toelichting op een verouderd, vreemd of anderszins ongewoon woord, geschreven in de marge of de interlinie van een tekst (annotatie). Vooral de Middelnederlandse in handschrift overgeleverde geestelijke teksten bevatten glossen, bijv. het zgn. Luikse diatesseron (ed. De Bruin, 1970). Wanneer een geglosseerd handschrift gebruikt wordt als legger wil het nog wel eens gebeuren dat de kopiist een glos onjuist als een correctie interpreteert en hem in de tekst opneemt; men spreekt dan van een ingeslopen glos. Soms kunnen glossen een uitgebreide vorm krijgen en het karakter gaan vertonen van een doorlopende commentaar. Zo kunnen glossen zelf het karakter van een tekst aannemen, zoals Jan van Ruusbroecs Dit es de glosse up Credo in unum deum patrem, of Die glosse vanden pater noster. Een andere mogelijkheid is de inbedding als interpolatie. De middeleeuwse glos is overgenomen uit de antieke filologie. Onze moderne (kritische) kanttekeningen en de marginalia zijn in oorsprong glossen. In onze tijd wordt glosse vaak gebruikt voor een hekelende, spottende randbemerking.
Bijbeltekst met een groot aantal glossen die voortkomen uit het gebruik voor colleges aan de universiteit. [bron: J. Glenisson (red.), Le livre au Moyen Age (1988), p. 99].
Lit: F. Buitenrust Hettema, Oude glossen en hun beteekenis (1914) J. Griffiths, Diverting authorities. Experimental glossing practices in manuscript and print (2014).
|
|