Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdkaderverhaalEen kaderverhaal – vaak ook raamverhaal genoemd – is een verhaal dat als een ‘omlijsting’ een of meerdere andere verhalen omsluit of althans inleidt. De kadervertelling functioneert aldus als het samenbindende element van de erin opgenomen vertelling(en). Wordt slechts één verhaal omvat, dan noemt men dit laatste het eigenlijke verhaal of binnenverhaal. Door zijn verhaal via een kader aan de lezer te presenteren, kan de auteur diverse effecten beogen: het creëren van een bijkomend perspectief op de vertelde gebeurtenissen, distantiëring dan wel emotieve betrokkenheid van een ik-verteller, mise-en-abyme, enz. Het kaderverhaal kan ook tot doel hebben om de illusie van echtheid of geloofwaardigheid van wat gaat volgen te versterken, bijv. in gevallen waarin sprake is van een manuscript- of editeursfictie. Denk hierbij aan J. van Lenneps Ferdinand Huyck (1840) of de vele dagboek- en briefromans waarin de herkomst van het dagboek of de brieven in het kader wordt uiteengezet. Het kaderverhaal kan functioneren als louter introductietopos (open kader) of als echte omsluiting (het kader wordt aan het einde gesloten). Het kan ook in de loop van de binnenhandeling van tijd tot tijd opduiken in de vorm van zgn. kaderfragmenten, met de bedoeling de lezer aan het verhaalkarakter van de geschiedenis te herinneren. Soms reserveert men de synonieme benaming raamvertelling voor cyclische kaderverhalen, d.w.z. dat een reeks binnenverhalen door een kaderverhaal omsloten worden. Die binnenverhalen kunnen worden verteld hetzij door eenzelfde personage (type Verhalen van 1001 nacht), hetzij door een groep personen die achtereenvolgens aan het woord komen (type Il Decamerone, ca. 1350, van Boccaccio). Een Nederlands voorbeeld is Jacob Cats’ Trouringh (1637). Soms beperkt het kader zich tot de omstandigheden waaronder het vertellen plaatsvindt en een nadere aanduiding van de verteller(s), zoals in de Verhalen van 1001 nacht. In The Canterbury tales (eind 14de eeuw) van Chaucer dan weer groeien kaderverhaal en binnenvertellingen uit tot een eenheid door allerlei contrasten, commentaren en thematische verbanden. In andere gevallen ligt het accent op het kader zelf en zijn de ingebedde verhalen min of meer illustraties of uitwerkingen van het kader of een element daaruit (vgl. ‘Saïdja en Adinda’ in Multatuli’s Max Havelaar, 1860). Het kaderverhaal is een, zij het opmerkelijke, manifestatie van twee elementaire en algemene vertelprincipes, nl. dat verhalende werken verschillende vertellers ten tonele kunnen voeren en dat een verteller een andere verteller kan citeren (inbedding). Zie ook narratieve communicatieniveaus. Lit: K. van het Reve, ‘In die doos zat weer een doos’ in Forum der Letteren (1961), p. 49-56 F.C. Maatje, Der Doppelroman (19682) K. Kanzog, ‘Rahmenerzählung’ in Reallexikon der deutschen Literaturgeschichte (1968), p. 321-343 P. de Wispelaere, ‘De Kapellekensbaan als raamvertelling’ in De Vlaamsche Gids 61 (1977) 4, p. 27-34 K.S. Gittes, Framing the ‘Canterbury Tales’. Chaucer and the medieval frame tradition (1991) J.P. Picot, ‘Silence de mort, parole de vie: du récit-cadre des Mille et Une Nuits’ in Littératures (1991), p. 13-27 M. Picone, ‘Les avatars du récit-cadre du Décameron’ in Revue des études italiennes (1996), p. 163-172.
|