Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdhuiselijke poëzieTerm die wordt gebruikt voor die poëzie uit de 19de eeuw waarin huiselijke of familiaire onderwerpen op een moraliserende toon aan de orde worden gesteld. De stof voor deze poëzie wordt gevonden in de dagelijkse gezinssituatie: de relatie ouders – kinderen, kinderleed of kleine verdrietigheden, of juist gelukkige gebeurtenissen, zoals geboorte, verjaardagen, verloving e.d. De huiselijke poëzie behoort tot het typisch 19de-eeuwse idealistisch-realisme (realisme-1; biedermeier). Het genre wordt ook wel haardpoëzie genoemd. Voorbeelden van dit type poëzie kan men aantreffen in het werk van H. Tollens (‘Huisselijk geluk’ en ‘Aan mijne kinderen’ in Gezamenlijke dichtwerken I-III, 1855, resp. dl. 1, p. 123-128 en dl. 2, p. 129-138) en Nicolaas Beets (‘Aan mijn vader’ en ‘Kinderkusje’ in Gedichten, dl. 3, 19056, resp. p. 32-33 en p. 397-398). Andere 19de-eeuwse auteurs van huiselijke poëzie zijn o.m. J.J.L. ten Kate en J.M. Dautzenberg. Ellen Krol stelde voor de Griffioenreeks een bloemlezing uit deze poëzie samen onder de titel Huiselijke poëzie (1999). Het subgenre werd door de Tachtigers gedoodverfd als ‘domineespoëzie’ en door Frederik van Eeden belachelijk gemaakt in diens parodie Grassprietjes (1885). Lit: E. Krol, De smaak der natie. Opvattingen over huiselijkheid in de Noord-Nederlandse poëzie van 1800-1840 (1997) Th. de Nijs, ‘De burgerlijke huiselijkheidscultus’ in In veilige haven (2001), p. 62-100.
|
|