Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdbiedermeierDe naam 'Biedermaier' werd voor het eerst gebruikt door Ludwig Eichrodt (1827-1892) die in de Münchener Fliegende Blätter gedichten parodieerde van een schoolmeester uit Schwaben die hij Biedermaier noemde en die in 1869 verschenen als Biedermaiers Liederlust. De aard van deze geparodieerde poëzie was vriendelijk en naïef, waarbij onderwerpen gekozen waren uit het alledaagse gezinsleven. De naam ‘Biedermaier’ werd tot de term ‘biedermeier’ om er de typische bourgeoiscultuur mee aan te duiden van de periode 1815-1870. Meestal wordt de term gebruikt ter aanduiding van de meubelstijl die op de empire-stijl volgde, maar ook wordt er de levensopvatting mee aangegeven die in die tijd getuigde van liefde voor orde, aandacht voor het kleine en concrete, en voorliefde voor het vriendelijke en ‘gezonde’ of normale. Dit alles dan vaak overgoten met een sausje romantiek. Het is de wereld van de bourgeoismoraal, de ‘huiselijkheid’, waarin uitersten vooral vermeden dienen te worden. Voor de kunst in het algemeen geldt dat ze moet voldoen aan de eisen van de geldende moraal, het lagere niet mag weergeven en dat ze ‘waarheidsgetrouw’ moet zijn; in de kritiek telkens terug te vinden in de trits ‘goed-schoon-waar’. In de Nederlandse literatuur verstaat men onder biedermeierliteratuur de zwakromantische en moralistische literaire voortbrengselen uit de 19de eeuw van voor de Tachtigers. Zowel in het proza als in de poëzie overheerst het eenvoudige en idyllisch-sentimentele. Er heerst bovendien een sfeer van deftige voornaamheid die voortkomt uit de burgerlijke behoefte aan fatsoen en vertoon van eruditie. De thematiek van het biedermeier is meestal beperkt tot godsdienst, vaderland en gezin. In het proza wordt gebruik gemaakt van de auctoriale vertelwijze, of zoals J. Smit het noemt in zijn Bijdrage tot de kennis van Potgieter’s stijl (1937), van de cicerone-stijl. De vormgeving is traditioneel: regelmatig rijm, regelmatige strofenbouw, vast en gemakkelijk metrum. De beeldspraak is eenvoudig en doet tegenwoordig sterk clichématig aan. Er wordt veel gebruik gemaakt van pathetic fallacy. Een goed voorbeeld van biedermeierproza is N. Beets schets ‘Teun de Jager’ uit de Camera obscura (18544). Tot de biedermeierdichters worden gerekend N. Beets, E.A. Borger, B. ter Haar, J.J.L. ten Kate, C. Loots e.v.a. De biedermeierpoëzie werd als domineespoëzie door Kloos en Verwey geparodieerd onder het pseudoniem Guido in Julia (1885), gevolgd door een brochure van dezelfde auteurs waarin zij afrekenden met hun critici en daarmee met het genre: De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek (1886). F. van Eeden schreef onder het pseudoniem Cornelis Paradijs de parodie Grassprietjes (1885). De term biedermeier staat – zeker na het optreden van de Tachtigers – in een kwade reuk: men is er veel 19de-eeuwse literatuur van burgerlijke oorsprong in pejoratieve zin mee gaan aanduiden. Tegenwoordig geeft men in de literatuurwetenschap de voorkeur aan de term ‘19de-eeuws realisme’ voor dit type literatuur omdat daarmee de aandacht voor de alledaagse realiteit erin beter tot uitdrukking komt en de geleidelijke ontwikkeling naar het hardere realisme van het naturalisme beter te onderbouwen is. Bloemlezingen van biedermeierpoëzie verschenen van H. Dommisse in Helaas! Voor altijd zwijgt de cither … (1958) en van A. Korteweg en W. Idema in Vinger Gods, wat zijt gij groot (1978). Lit: R. Majut, ‘Das literarische Biedermeier: Aufriss und Probleme’ in Germanisch-Romanische Monatschrift 20 (1932), p. 401 e.v. Biedermeier-Heft van het Deutsche Vierteljahrschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte 13 (1935) H.E. van Gelder e.a., Het tijdperk van de Camera Obscura (1940) F. Sengle, Biedermeierzeit, 3 dln. (1971-1980) P. van Zonneveld, ‘Verlichting, Biedermeier en Romantiek: literatuur en samenleving in Nederland in 1830’ in: De Gids 148 (1983), p. 738-749 V. Nemoianu, The taming of Romanticism. European literature and the age of Biedermeier (1984) W. Gobbers, ‘Biedermeier in Vlaanderen’ in Spiegel der Letteren 33 (1991), p. 1-24 G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 2 (1994), kol. 1-10 E.J. Krol, De smaak der natie: opvattingen over huiselijkheid in de Noord-Nederlandse poëzie van 1800 tot 1840 (1997) L. Chase & K. Kemp, The world of Biedermeier (2001).
|
|