Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdGeistesgeschichteEtym: Du. geestesgeschiedenis. Stroming in de geschiedwetenschap die zich afzette tegen het positivisme en een eigen wetenschappelijke benadering claimde voor de geesteswetenschappen. De natuurwetenschappelijke methoden werden als inadequaat gezien voor de menswetenschappen. Gold voor de natuurwetenschappen het principe van de verklaring van verschijnselen (‘Erklären’), voor de menswetenschappen zou inleven en begrijpen moeten gelden (‘Verstehen’). De uitgangspunten van de Geistesgeschichte kunnen gevonden worden in de filosofische opvattingen die opgeld deden gedurende de romantiek, met name bij Hegel. De belangrijkste vertegenwoordiger ervan was de Duitse filosoof Wilhelm Dilthey (1833-1911) die met zijn Einleitung in die Geisteswissenschaften (1883) en Der Aufbau der geschichtlichen Welt in den Geisteswissenschaften (1910) als grondlegger van de Geistesgeschichte gezien kan worden. Dilthey ging uit van de uniciteit van alle menselijke verschijnselen. Achter de mens en diens geesteskinderen gaat een uniek stelsel van normen en waarden schuil dat de onderzoeker alleen door inleving kan trachten bloot te leggen. Dilthey spreekt in dit verband van het ‘wiederfinden des Ich im Du’. De opvattingen van Dilthey zijn sterk idealistisch gekleurd. Met name Hegels idee dat achter de zichtbare werkelijkheid een onzichtbare ‘geest’ schuilgaat die de werkelijkheid bepaalt, wordt overgenomen in de geschiedopvatting als tijdgeest (Zeitgeist). Om een historisch fenomeen te kunnen begrijpen, moet men dat fenomeen begrijpen in het licht van de tijdgeest. Onderling vinden historische verschijnselen dan hun organische samenhang in de tijdgeest, de wezenlijke eenheid van een bepaalde periode. Periodiseren was één van de belangrijkste preoccupaties van de historici die vanuit de geistesgeschichtliche opvattingen werkten. Bij het vinden van de tijdgeest spelen interpretatie (hermeneutiek) en intuïtie een belangrijke rol. Daarmee onttrekt de Geistesgeschichte zich aan de wetenschappelijke normen van toetsbaarheid en voorspelbaarheid, redenen waarom deze denkrichting sterk gekritiseerd is. Het ging bij de Geistesgeschichte er niet om een proces van historische veranderingen te verklaren, maar veeleer om het historisch andere door een vorm van inleving psychologisch voelbaar te maken. Het spreekt vanzelf dat dit leidde tot een hoogst subjectieve benadering en tot vaagheid en abstractheid in de benoeming of beschrijving van een periode-1. Vanaf de jaren twintig van de 20ste eeuw komt er dan ook meer en meer kritiek op de Geistesgeschichte, met name van een aantal autonomiebewegingen. Niettemin ligt de bloeiperiode van de Geistesgeschichte in de eerste helft van de 20ste eeuw. Een belangrijk vertegenwoordiger van de geistesgeschichtliche cultuurgeschiedschrijving is Johan Huizinga (1872-1945), wiens Herfsttij der middeleeuwen (1919) een poging is om de kunst van de gebroeders Van Eyck ‘te begrijpen in haar samenhang met het gansche leven van den tijd’ (1949, p. 4). Een literatuurgeschiedenis die duidelijk trekken vertoont van de geistesgeschichtliche aanpak is die van F. Baur, die stelt dat de literair-historicus de gave van het historisch begrijpen zeer zorgvuldig in zich dient te ontwikkelen; hij spant alle geest- en verbeeldingskracht in om het schijnbaar-doode met den innerlijken blik der ziel terug te zien in den glans van het leven dat eenmaal heeft bewogen. Lit: R. Unger, Literaturgeschichte und Geistesgeschichte (1926) E.E.G. Vermeulen, Fruin en Huizinga over de wetenschap der geschiedenis (1956) H.J. Schoeps, Was ist und was will die Geistesgeschichte? (1959) H. Göttner, ‘Geistesgeschichtliche Literaturtheorien’ in Der logische Bau von Literaturtheorien (1978), p. 96-148 I.N. Bulhof, Wilhelm Dilthey. A hermeneutic approach to the study of history and culture (1980) M. Spies, ‘Van mythes en meningen: over de geschiedenis van de literatuurgeschiedenis’ in M. Spies (red.), Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening (1984), p. 171-193 H.P. Rickman, Dilthey today: a critical appraisal of the contempory relevance of his work (1988) N. Laan, Het belang van smaak (1997), p. 73-149 H.U. Lessing, Wilhelm Diltheys “Einleitung in die Geisteswissenschaften” (2001).
|