De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Zeventien gedichten
| |
ElegiaDiciembre de 1918 (Granada)
Como un incensario lleno de deseos,
pasas en la tarde luminosa y clara
con la carne oscura de nardo marchito
y el sexo potente sobre tu mirada.
Llevas en la boca tu melancolía
de pureza muerta, y en la dionisíaca
copa de tu vientre la araña que teje
el velo infecundo que cubre la entraña
nunca florecida con las vivas rosas
fruto de los besos.
En tus manos blancas
llevas la madeja de tus ilusiones,
muertas para siempre, y sobre tu alma
la pasión hambrienta de besos de fuego
y tu amor de madre que sueña lejanas
visiones de cunas en ambientes quietos,
hilando en los labios lo azul de la nana.
| |
[pagina 158]
| |
[Nederlands]Als de sluimerende liefde jouw lichaam
zou raken schonk je als Ceres je gulden aren
en ontsprong aan jouw borsten,
als bij de Maagd Maria, een andere melkweg.
Maar als de magnolia zul jij verwelken.
Niemand zal jouw gloeiende dijen omhelzen
en nooit zullen vingers jouw haren naderen
om ze te bespelen als de snaren van de harp.
O krachtige vrouw van ebbehout en nardus!
jouw adem heeft de witheid van de jasmijn,
o Venus in stola van Manila
die de wijn van Malaga kent en de gitaren.
O zwarte zwaan, jouw vijver heeft
waterlelies van pijlen, golven van oranjeappels
en schuim van rode anjers die de fletse
kinderen onder jouw vleugels parfumeren.
Niemand bevrucht je. Andalusische martelares,
jouw kussen moesten onder een pergola blijven,
vol van de stilte van de nacht
en het troebele ritme van gestagneerd water.
Maar de kringen onder jouw ogen worden groter
en jouw zwarte haar zal zilver worden;
jouw borsten verslappen en vergieten hun geur.
Je fraaie rug begint zich al te krommen.
O slanke, moederlijke, hartstochtelijke vrouw!
Maagd van smarten met alle sterren van de hemel
diep in het hart geslagen,
hart dat de hoop verloren heeft.
Spiegel ben je van een Andalusië
dat mateloos lijdt en zwijgt,
een lijden gewiegd door de waaiers
en de mantilla's om de kelen
| |
[Spaans]Como Ceres dieras tus espigas de oro
si el amor dormido tu cuerpo tocara,
y como la virgen María pudieras
brotar de tus senos otra vía láctea
Te marchitarás como la magnolia.
Nadie besará tus muslos de brasa.
Ni a tu cabellera llegarán los dedos
que la pulsen como
las cuerdas de un arpa.
¡Oh mujer potente de ébano y de nardo!,
cuyo aliento tiene blancor de biznagas.
Venus del mantón de Manila que sabe
del vino de Málaga y de la guitarra.
¡Oh cisne moreno!, cuyo lago tiene
lotos de saetas, olas de naranjas
y espumas de rojos claveles que aroman
los niños marchitos que hay bajo sus alas
Nadie te fecunda. Mártir andaluza,
tus besos debieron ser bajo una parra
plenos del silencio que tiene la noche
y del ritmo turbio del agua estancada.
Pero tus ojeras se van agrandando
y tu pelo negro va siendo de plata;
tus senos resbalan escanciando aromas
y empieza a curvarse tu espléndida espalda.
¡Oh mujer esbelta, maternal y ardiente!
Virgen dolorosa que tiene clavadas
todas las estrellas del cielo profundo
en su corazón ya sin esperanza.
Eres el espejo de una Andalucía
que sufre pasiones gigantes y calla,
pasiones mecidas por los abanicos
y por las mantillas sobre las gargantas
| |
[pagina 159]
| |
[Nederlands]die beven van bloed, van sneeuw,
en de rode schrammen, krabben van blikken.
Door de nevel van de herfst ga je heen,
maagd als Agnes, als Cecilia en de zoete Clara,
jij die als een bacchante had willen dansen
met wingerd en wijnrank bekranst.
De intense droefheid die flakkert in jouw ogen
spreekt van een leven gebroken en mislukt,
van sleur in je povere bedoening, waar je
achter je raam de mensen ziet voorbijgaan
en de regen hoort tikken op de bittere
en oude, dorpse straat, terwijl in de verte het geklaag klinkt
van klokslagen, troebel en vaag.
Vergeefs luisterde je naar het lispelen van de wind.
Nooit kwam tot jouw oren de lieflijke serenade.
Maar aan je raam blijf je hunkerend staren.
Hoe diep moet de treurnis zijn in je ziel
als jouw vermoeide en uitgeputte boezem
het vuur van een pas verliefd meisje voelt!
Ongeschonden door emoties
zal jouw lichaam ten grave gaan.
Over de donkere aarde
zal een morgen gloren.
Uit jouw donkere ogen zullen twee bloedende anjers wellen
en uit jouw borsten rozen, wit als sneeuw.
Maar jouw grote droefheid zal met de sterren verbleken,
als een andere ster waardig ze te wonden en te overstralen.
| |
[Spaans]que tienen temblores de sangre, de nieve,
y arañazos rojos hechos por miradas.
Te vas por la niebla del otoño, virgen
como Inés, Cecilia, y la dulce Clara,
siendo una bacante que hubiera danzado
de pámpanos verdes y vid coronada.
La tristeza inmensa que flota en tus ojos
nos dice tu vida rota y fracasada,
la monotonía de tu ambiente pobre
viendo pasar gente desde tu ventana,
oyendo la lluvia sobre la amargura
que tiene la vieja calle provinciana,
mientras que a lo lejos suenan los clamores
turbios y confusos de unas campanadas.
Mas en vano escuchaste los acentos del aire.
Nunca llegó a tus oídos la dulce serenata.
Detrás de tus cristales aún miras anhelante.
¡Qué tristeza tan honda tendrás dentro del alma
al sentir en el pecho ya cansado y exhausto
la pasión de una niña recién enamorada!
Tu cuerpo irá a la tumba
intacto de emociones.
Sobre la oscura tierra
brotará una alborada.
De tus ojos saldrán dos claveles sangrientos
y de tus senos, rosas como la nieve blancas.
Pero tu gran tristeza se irá con las estrellas,
como otra estrella digna de herirlas y eclipsarlas.
| |
[pagina 160]
| |
Blanco albumGa naar voetnoot*(Vertaling Marije Dekkers) | |
Kerseboom in bloeiIn maart
reis je naar de maan.
Je laat je schaduw hier.
De weilanden worden
onwerkelijk. Het regent
witte vogels.
Ik raak verdwaald in je bos
en schreeuw: Open u, Sesam!
Ik lijk wel een kind! Die schreeuw:
Open u, Sesam!
| |
Cerezo en florEn Marzo
te marchas a [la] luna.
Dejas aquí tu sombra.
Las praderas se tornan
irreales. Llueven
pájaros blancos.
Yo me pierdo en tu bosque
gritando: ¡Abrete, sésamo!
¡Seré niño! gritando:
¡Abrete, sésamo!
| |
[pagina 161]
| |
CaïstroGeen Pan
geen Leda
Op je vleugels
valt de volle maan in slaap.
Geen bos
geen sering.
Op je veren
glijdt de koude nacht uit.
Geen goudblond vlees
geen kussen.
Stroomopwaarts neem je
het schip der doden op sleeptouw.
| |
CaistroNi Pan
Ni Leda.
Sobre tus alas
se duerme la luna llena.
Ni bosque
ni siringa.
Por tu plumaje
resbala la noche fría.
Ni carne rubia
ni besos.
Tú remolcas rio a[de]lante
la barca de los muertos.
| |
OntwaakDe kam van de dag
komt tevoorschijn.
De witte kam
van een gouden haan.
De kam van mijn lach
komt tevoorschijn.
De gouden kam
van een dolende haan.
| |
AmaneceLa cresta del día
asoma.
Cresta blanca
de un gallo de oro.
La cresta de mi risa
asoma.
Cresta de oro
de un gallo errante.
| |
SneeuwDe sterren
kleden zich uit.
Hemden van ster
vallen op het veld.
Er zijn zeker
pelgrims. De tranen
zoeken de dode haard
waar ze werden geplengd.
| |
NieveLas estrellas
se están desnudando.
Camisas de estrella
caen sobre el campo.
Habrá de seguro
peregrinos. Y un llanto
buscará el hogar muerto
donde fue derramado.
| |
[pagina 162]
| |
Korte ballade voor de dode Eloïse(woorden van een student)
‘Je was dood’
als aan het eind
van alle romans.
Ik had je niet lief, Eloïse,
en je was zo zacht!
Met muziek van groene
lente
droomde je me mooi en
met halflang haar.
Ik gaf je kussen
en sloeg er geen acht op
dat ik je niet zei:
O Kersenrode lippen!
Wat was je
een groot romantica!
Je dronk azijn achter de rug
van je grootmoeder.
Je werd als
wilde lentejasmijn.
En ik was verliefd
op een ander. Zie je niet wat een kwelling?
Op een ander die een naam
schreef in het zand.
Toen ik in je huis aankwam
lag je dood
te midden van waskaarsen en basilicum,
net als in romans.
De meisjes van school
liepen rondom je scheepje.
Je had de azijn gedronken
van de fles der eeuwigheid.
Ding ding, dong dong
de goede klokken
huilden om je.
| |
Baladilla de Eloísa muerta(palabras de un estudiante) ‘Estabas muerta’
como al final
de todas las novelas.
Yo no te amaba, Eloísa,
¡y eras tan tierna!
Con música de verde
primavera
tú me soñabas guapo
y con melena.
Y yo te daba besos
sin darme cuenta
de que no te decía:
¡Oh labios de Cereza!
¡Qué gran romántica
eras!
Bebías vinagre a escondidas
de la abuela.
Te pusiste como una
celinda de primavera.
Y yo estaba enamorado
de otra. ¿No ves qué pena?
De otra que estaba escribiendo
un nombre sobre la arena.
Cuando yo llegué a tu casa
estabas muerta
entre cirios y entre albahaca,
igual que en las novelas.
Rodeaban tu barquita
las niñas de la escuela.
Habías bebido el vinagre
de la botella eterna.
Tilín talán
te lloraban
las campanas buenas.
| |
[pagina 163]
| |
[Nederlands]Dong dong, ding ding
in de namiddag
met pijn in het hoofd.
Misschien sliep je dromend,
dat je Ophelia was
op een blauw meer met
koortsig water.
Ding ding, dong dong
Laten de zachte klokken
om je huilen!
Dong dong, ding ding
in de namiddag
met pijn in het hoofd.
| |
[Spaans]Talán tilín
en la tarde
con dolor de cabeza.
Quizá soñabas durmiendo
que eras Ofelia
sobre un lago azul de agua
calenturienta.
Tilín talán
¡que te lloren
las campanas tiernas!
Talán tilín
en la tarde
con dolor de cabeza.
| |
8 augustus 1921Eloïse López had een album en ze schreef er niet in. En nu is ze dood! De arme schat! Ik zal er voor haar in schrijven met witte inkt. Ik verzoek de lezers om een gebed voor haar ziel. De aartsbisschop van Constantinopel heeft zich verwaardigd, haar een aflaat te verlenen van 100 dagen. Ach! Hadden jullie haar maar gekend...! | |
8 de Agosto 1921Eloísa López tenía un álbum sin escribir. ¡Y se ha muerto! ¡Pobrecita! Yo se lo escribo con tinta blanca. Ruego a los lectores una oración por su alma. El arzobispo de Constantinopla se ha dignado conceder 100 días de indulgencia. ¡Ay! ¡Si ustedes la hubieran conocido...! | |
Verzinsels(sterren van sneeuw)
Er zijn bergen
die
van water willen zijn.
En ze verzinnen sterren
die hen van achteren beschijnen.
(wolken)
En er zijn bergen
die
vleugels willen hebben.
En ze verzinnen
de witte wolken.
| |
Inventos
(estrellas de la nieve)
Hay montañas
que quieren ser
de agua.
Y se inventan estrellas
sobre la espalda.
(nubes)
Y hay montañas
que quieren tener
alas.
Y se inventan las nubes
blancas.
| |
[pagina 164]
| |
Uit: ‘Cante jondo’ (1921)(Vertaling Elly de Vries-Bovée) | |
NachtKaars, olielamp,
glimwormlicht en lantaarn.
De constellatie
van de saeta.
Gouden raampjes
beven,
en in de dageraad
deinen kruisen
boven elkaar.
Kaars, olielamp,
glimwormlicht en lantaarn.
| |
Noche
Cirio, candil,
farol y luciérnaga.
La constelación
de la saeta.
Ventanitas de oro
tiemblan,
y en la aurora se mecen
cruces superpuestas.
Cirio, candil,
farol y luciérnaga.
| |
ProcessieDoor het steegje komen
wonderlijke eenhoorns.
Uit welke streek,
uit welk mythologisch bos?
Dichterbij
lijken ze wel astronomen.
Fantastische Merlijnen
en de Ecce Homo.
De betoverde Durendael.
Orlando Furioso.
| |
Procesion
Por la calleja vienen
extraños unicornios.
¿De qué campo,
de qué bosque mitológico?
Más cerca,
ya parecen astrónomos.
Fantásticos Merlines
y el Ecce Homo,
Durandarte encantado,
Orlando furioso.
| |
PasoMaagd in crinoline,
maagd van de Eenzaamheid,
als een immense tulp
opengespreid.
In je boot van licht
glijd je
door het hoog tij
van de stad,
tussen warrelende saetas
en kristallen sterren.
Maagd in crinoline,
je gaat
over de rivier van de straat,
naar zee!
| |
Paso
Virgen con miriñaque,
virgen de la Soledad,
abierta como un inmenso
tulipán.
En tu barco de luces
vas
por la alta marea
de la ciudad,
entre saetas turbias
y estrellas de cristal.
Virgen con miriñaque,
tú vas
por el río de la calle,
¡hasta el mar!
| |
[pagina 165]
| |
FalsetaAi, gitaanse petenera!
Aiai, petenera!
Geen brave meisjes brachten je
ten grave.
Geen meisjes die de dode Christus
hun lange lokken gaven
en witgesluierd gaan
op heiligedagen.
Sinistere lieden
hebben jou begraven.
Mensen wier harten
in hun hoofd zaten,
die je huilend volgden
door de nauwe straten.
Ai, gitaanse petenera!
Aiai, petenera!
| |
Falseta¡Ay, petenera gitana!
¡Yayay petenera!
Tu entierro no tuvo niñas
buenas.
Niñas que le dan a Cristo muerto
sus guedejas,
y llevan blancas mantillas
en las ferias.
Tu entierro fué de gente
siniestra.
Gente con el corazón
en la cabeza,
que te siguió llorando
por las callejas.
¡Ay, petenera gitana!
¡Yayay petenera!
| |
Juan BrevaJuan Breva had
het lijf van een reus
en de stem van een meisje.
Niets klonk als zijn hoge triller.
Het was de pijn
zelf die zong
achter een glimlach.
Hij roept de citroentuinen op
van het slapende Málaga,
en zijn klaagzang
smaakt naar het zout van de zee.
Zoals Homerus zong hij
blind. Zijn stem had iets
van een zee zonder licht
en een sinaasappel die uitgeknepen is.
| |
Juan Breva
Juan Breva tenía
cuerpo de gigante
y voz de niña.
Nada como su trino.
Era la misma
pena cantando
detrás de una sonrisa.
Evoca los limonares
de Málaga la dormida,
y hay en su llanto dejos
de sal marina.
Como Homero cantó
ciego. Su voz tenía,
algo de mar sin luz
y naranja exprimida.
| |
[pagina 166]
| |
BezweringHaar vuist gebald
als een Medusa
verblindt ze het smartelijk oog
van de lamp.
Klaver aas.
Open schaar.
Boven de witte damp
van wierook heeft ze
iets weg van een mol
en een weifelende vlinder.
Klaver aas.
Open schaar.
Ze omknelt een onzichtbaar
hart, zien jullie dat?
Een hart dat wordt
weerspiegeld in de wind.
Klaver aas.
Open schaar.
| |
Conjuro
La mano crispada
como una medusa
ciega el ojo doliente
del candil.
As de bastos.
Tijeras en cruz.
Sobre el humo blanco
del incienso, tiene
algo de topo y
mariposa indecisa.
As de bastos.
Tijeras en cruz.
Aprieta un corazón
invisible, ¿la veis?
Un corazón
reflejado en el viento.
As de bastos
Tijeras en cruz.
| |
TuitlampO, hoe ernstig mediteert
de vlam van de tuitlamp!
Als een Indiase fakir
kijkt ze naar haar gouden buik
en ze eclipseert in dromen
van windstille atmosferen.
Als witgloeiende ooievaar
pikt ze vanuit haar nest
naar massieve schaduwen,
en huiverend verschijnt ze
in de ronde ogen
van het dode zigeunerkind.
| |
Candil¡Oh, qué grave medita
la llama del candil!
Como un faquir indio
mira su entraña de oro
y se eclipsa soñando
atmósferas sin viento.
Cigüeña incandescente
pica desde su nido
a las sombras macizas,
y se asoma temblando
a los ojos redondos
del gitanillo muerto.
| |
[pagina 167]
| |
Kindertijd en doodGa naar voetnoot*(Vertaling Dolf Verspoor) Op zoek naar mijn kindertijd, God nog toe,
ben ik rotte sinaasappels gaan eten, oud papier, uitgewoonde duivetillen,
en toen ontdekte ik onderin de put mijn kinderlijkje
door ratten opgevreten, onder dossen haar afgeknipt van de gekken.
Mijn matrozenpakje
was niet doordrenkt met walvistraan
maar had het kwetsbaar eeuwige van foto's.
Verdronken, goed en wel verdronken, slaap kindje slaap
kindje gevloerd op school en door de wals der gewonde roos,
confuus van het sombere gloren van dons op de dijen,
confuus van de man in je, links pruimend op tabak.
Ik hoor een dorre rivier vol conservenblikken
waar de riolen in uitzingen en bebloede hemden uitbraken,
rivier van rottende katten die bloemkronen nadoen en anemonen
om de maan te misleiden dat die ze komt koesteren.
Hier heel alleen met mij verdronkene.
Hier heel alleen in tocht uit koude mossen en blikken deksels.
Hier heel alleen zie ik dat voor mij de deur is dichtgedaan.
Ze hebben de deur voor mij dichtgedaan en er is een groep doden
aan het schijfschieten, en nog een groep doden
in de keuken op zoek naar schillen van meloen
en eenzaam een blauwe onverklaarbare dode
op zoek naar mij de trappen op, en die in de put graait,
terwijl de sterren het slotgat der kathedralen opvullen met as
en iedereen ineens in kinderkleertjes blijft.
| |
Infancia y muertePara buscar mi infancia, ¡Dios mío!,
comí naranjas podridas, papeles viejos, palomares vacíos,
y encontré mi cuerpecito comido por las ratas
en el fondo del aljibe con las cabelleras de los locos.
Mi traje de marinero
no estaba empapado con el aceite de las ballenas
pero tenía la eternidad vulnerable de las fotografías.
Ahogado, si, bien ahogado, duerme, hijito mio. duerme.
Niño vencido en el colegio y en el vals de la rosa herida.
asombrado con el alba oscura del vello sobre los muslos,
asombrado con su propio hombre que masticaba tabaco en su costado siniestro.
Oigo un río seco lleno de latas de conserva
donde cantan las alcantarillas y arrojan las camisas llenas de sangre.
Un río de gatos podridos que fingen corolas y anémonas
para engañar a la luna y que se apoye dulcemente en ellos
Aquí solo con mi ahogado.
Aquí solo con la brisa de musgos fríos y tapaderas de hojalata.
Aquí solo veo que ya me han cerrado la puerta.
Me han cerrado la puerta y hay un grupo de muertos
que juega al tiro al blanco, y otro grupo de muertos
que busca por la cocina las cáscaras de melón,
y un solitario, azul, inexplicable muerto
que me busca por las escaleras, que mete las manos en el aljibe
mientras los astros llenan de ceniza las cerraduras de las catedrales
y las gentes se quedan de pronto con todos los trajes pequeños.
| |
[pagina 168]
| |
Op zoek naar mijn kindertijd, God nog toe,
ben ik leeggeknepen citroenen gaan eten, stalvloeren, verschoten kranten,
maar mijn kindertijd bleek een rat, weggeglipt door een hele donkere tuin,
een rat met tussen zijn tandjes een doodkist van goud,
op een huis van piano's af, fel door de maan bestookt.
Para buscar mi infancia, ¡Dios mío!,
comí limones estrujados, establos, periódicos marchitos,
pero mi infancia era una rata que huía por un jardín oscurísimo
y que llevaba un anda de oro entre sus dientes diminutos.
| |
1
| |
Llanto por Ignacio Sanchez Mejias1
la cogida y la muerte
A las cinco de la tarde.
Eran las cinco en punto de la tarde.
Un niño trajo la blanca sábana
a las cinco de la tarde.
Una espuerta de cal ya prevenida
a las cinco de la tarde.
Lo demás era muerte y sólo muerte
a las cinco de la tarde.
El viento se llevó los algodones
a las cinco de la tarde.
Y el óxido sembró cristal y niquel
a las cinco de la tarde.
Ya luchan la paloma y el leopardo
a las cinco de la tarde.
Y un muslo con un asta desolada
a las cinco de la tarde.
| |
[pagina 169]
| |
[Nederlands]Een bonzen in bassen begon
aanvang om vijf uur vandaag.
Een luiden van walm en arseen
aanvang om vijf uur vandaag.
Groepen van zwijgen op straat
aanvang om vijf uur vandaag.
En enkel de stier hoog het hart!
aanvang om vijf uur vandaag!
Toen het sneeuwende zweet uitbrak
aanvang om vijf uur vandaag,
en jodium de plaza besloeg
aanvang om vijf uur vandaag,
deed de dood in de wonde zijn eitjes
aanvang om vijf uur vandaag.
Aanvang om vijf uur vandaag.
Pal was het vijf uur vandaag.
Het bed is een wielende lijkkist
aanvang om vijf uur vandaag.
In zijn oor klinken knekel en fluit
aanvang om vijf uur vandaag.
De stier brult voort door zijn hoofd
aanvang om vijf uur vandaag.
De kamer schift kleuren uit doodsnood
aanvang om vijf uur vandaag.
Van ver sluipt het koudvuur aan
aanvang om vijf uur vandaag.
Trompetlis in liezen groen
aanvang om vijf uur vandaag.
De wonden laaiden als zonnen
aanvang om vijf uur vandaag.
En het volk brak de ramen uiteen
aanvang om vijf uur vandaag.
Aanvang om vijf uur vandaag.
Angstaanjagende vijf uur vandaag!
Alom de wijzers pal op vijf uur!
Slagschaduwkant om vijf uur vandaag!
| |
[Spaans]Comenzaron los sones del bordón
a las cinco de la tarde.
Las campanas de arsénico y el humo
a las cinco de la tarde.
En las esquinas grupos de silencio
a las cinco de la tarde.
¡Y el toro solo corazón arriba!
a las cinco de la tarde.
Cuando el sudor de nieve fué llegando
a las cinco de la tarde.
cuando la plaza te cubrió de yodo
a las cinco de la tarde.
la muerte puso huevos en la herida
a las cinco de la tarde.
A las cinco de la tarde.
A las cinco en punta de la tarde.
Un ataúd con ruedas es la cama
a las cinco de la tarde.
Huesos y flautas suenan en su oído
a las cinco de la tarde.
El toro ya mugía por su frente
a las cinco de la tarde.
El cuarto se irisaba de agonía
a las cinco de la tarde.
A lo lejos ya viene la gangrena
a las cinco de la tarde.
Trompa de lirio por las verdes ingles
a las cinco de la tarde.
Las heridas quemaban como soles
a las cinco de la tarde,
y el gentío rompía las ventanas
a las cinco de la tarde.
A las cinco de la tarde.
¡Ay qué terribles cinco de la tarde!
¡Eran las cinco en todos los relojes!
¡Eran las cinco en sombra de la tarde!
| |
[pagina 170]
| |
2
| |
2
| |
[pagina 171]
| |
[Nederlands]Het dageraden zoekt hij,
er is geen dageraden.
Hij zoekt zijn vast profiel
en doolt verward in dromen,
zoekt zijn lichaam viriel
en voelt zijn bloed heenstromen.
Zwijg! Ik kan het niet aan!
Niet guds op gudsen voelen
die zwakker keer op keer
tribunes overspoelen
met spattend mozaïek
over fluweel en leer
van een dorstend publiek.
Wie tart mij op te staan?
Zwijg! Ik kan het niet aan!
Niet sloten zich zijn ogen,
de hoorn pal voor zijn blik,
maar de Moeders der Schrik
hadden het hoofd bewogen.
En alom door de stallen
kwam een geheime taal
tot hemelstieren schallen
uit hoeders van misten vaal.
*
Nooit werd Sevilla's rijk
een groter vorst gewaar:
geen zwaard zijn zwaard gelijk,
geen hart zo innig waar.
Als een bergstroom van leeuwen
zijn kracht in dadendrang
en als een tors van marmer
zijn wijze zelfbedwang.
Van andalusisch Rome
gloorde zijn hoofd in goud
met lachen uit aromen
van inzicht en van zout.
| |
[Spaans]Buscaba el amanecer,
y el amanecer no era.
Busca su perfil seguro,
y el sueño lo desorienta.
Buscaba su hermoso cuerpo
y encontró su sangre abierta.
¡No me digáis que la vea!
No quiero sentir el chorro
cada vez eon menos fuerza;
ese chorro que ilumina
los tendidos y se vuelca
sobre la pana y el cuero
de muchedumbre sedienta.
¡Quién me grita que me asome!
¡No me digáis que la vea!
No se cerraron sus ojos
cuando vió los cuernos cerca,
pero las madres terribles
levantaron la cabeza.
Y a través de las ganaderías,
hubo un aire de voces secretas
que gritaban a toros celestes,
mayorales de pálida niebla.
No hubo príncipe en Sevilla
que comparársele pueda,
ni espada como su espada
ni corazón tan de veras.
Como un río de leones
su maravillosa fuerza,
y como un torso de mármol
su dibujada prudencia.
Aire de Roma andaluza
le doraba la cabeza
donde su risa era un nardo
de sal y de inteligencia.
| |
[pagina 172]
| |
[Nederlands]Torero groot in de plaza!
Berglander groot in de bergen!
Zo zachtaardig met korenaren!
Zo onstuimig met ruitersporen!
Zo mild met de morgendauw!
Zo flitsend in de feria!
Zo schrap onder de uiterste
banderillas van duisternis!
Maar hij slaapt al, oneindige slaap.
En met feilloze vingertoppen
doen mossen en grassen al open
de bloem van zijn schedelkap.
En zijn bloed komt al zingend naar voren,
zingt door weiland en zoutmoeras,
sijpelt zielloos langs kleumende horens,
door nevels op wankele tast,
en stotend op duizenden hoeven
komt het stollen in éen poel van sterven
uit een tong al trager en droever
de Guadalquivir langs van de sterren.
O witte muur van Spanje!
O zwarte stier van kwaal!
O zwaar bloed van Ignacio!
Hartslag van nachtegaal!
Nee,
ik wil niet, ik wil het niet zien!
Er is geen kelk voor die het houden kan,
er is geen zwaluw voor om het te drinken,
er is geen rijp voor die het koelen kan,
er is geen vloed van lelies voor, geen zang,
geen glas om zilver daarboven te blinken.
Nee,
ik wil niet, ik wil het niet zien!
| |
[Spaans]¡Qué gran torero en la plaza!
¡Qué gran serrano en la sierra!
¡Qué blando con las espigas!
¡Qué duro con las espuelas!
¡Qué tierno con el rocío!
¡Qué deslumbrante en la feria!
¡Qué tremendo con las últimas
banderillas de tiniebla!
Pero ya duerme sin fin.
Ya los musgos y la hierba
abren con dedos seguros
la flor de su calavera.
Y su sangre ya viene cantando:
cantando por marismas y praderas,
resbalando por cuernos ateridos,
vacilando sin alma por la niebla,
tropezaado con miles de pezuñas
como una larga, oscura, triste lengua,
para formar un charco de agonía
juato al Guadalquivir de las estrellas.
¡Oh blanco muro de España!
¡Oh negro toro de pena!
¡Oh sangre dura de Ignacio!
¡Oh ruiseñor de sus venas!
No.
¡Que no quiero verla!
Que no hay cáliz que la contenga,
que no hay golondrinas que se la beban,
no hay escarcha de luz que la enfríe,
no hay canto ni diluvio de azucenas,
no hay cristal que la cubra de plata.
No.
¡¡Yo no quiero verla!!
|
|