O stede, dijn werde moghentheit
Sin die dijns lonens dienst ontseit.
Vrauwe vul alre reinicheit,
|
-
-
[tekstkritische noot]Rondeel. Een der onoplosbare gevallen: er ontbreken minstens 9 streepjes als slotpassage. Bij de conjectuur zijn de eerste 5 (op ‘lonens dienst ontseit’) aan 't begin van het Couplet ontleend; de laatste 4 zijn als de slotcadens van bv. no. 80, 90, 100. Een andere oplossing is: de verticale streep 10 notenstreepjes terug (na a′a′g′g′), dan blijft alleen de finalis-conjectuur (g′f′e′d′).
-
voetnoot1-7
- ‘boven alle minnevreugde behaagt het mij, wanneer het hart van een minnaar de mantel der trouw draagt; een zuivere inborst, waarin standvastigheid woonde, vergat deze (mantel) nooit’; een ommecleit - de laatste letters van r. 4 zijn in het hs. onleesbaar, de aanvulling is van N. Geerts - is bij Jan Moritoen iets als ‘een omhulsel van gedragingen, een het innerlijk weerspiegelend gedragspatroon’: in lied 54 wordt aan het meisje dat haar maagdelijkheid verloren heeft, gevraagd ‘waer es dijn zuver ommecleit?’, in lied 140 verzucht de wanhopig gedeprimeerde minnaar ‘ach, groen nu zi, mijn ommecleit!’, in het 7de gedicht zegt'de raadsvrouwe ‘groen es der vruechden ommecleit’; men vertaalt r. 4-5 dus waarschijnlijk het nauwkeurigst als: ‘een gedrag van het minnende hart (of: de minnaar) waar uit zijn trouw blijkt’.
-
voetnoot8-12
- ‘o standvastigheid, uw loffelijke heerschappij strekt zich zo ver uit, dat een geest die u de dienst, waarvan hij zijn loon trok, zou opzeggen, (te gronde zou gaan en) er nooit meer bovenop zou komen; zo, en niet anders, is het’.
-
voetnoot17
- ‘als standvastigheid in uw bedoeling ligt, als gij standvastigheid van mij verlangt’.
-
voetnoot18-19
- ‘ik ben er onmiddellijk met hart en ziel toe bereid’.
-
voetnoot20
- ‘onstandvastigheid is nog veel breekbaarder dan glas, is het zwakste wat er is (en daar moet ik dus niets van hebben)’, verg. Maerlant, Martijn 1, 111: ‘trouwe es brooscher dan een glas’.
|