Nagelaten gedichten
(1943)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 48]
| |
In Memoriam Jean Moréas V
| |
[pagina 49]
| |
zal het wezen
dat, ontrezen
ongenotene geneucht,
mijn gebaren zonder vreeze
teeknen gaan aan eeuw'ge vreugd?
zal het komen?...
- mijne droomen
volgen de oude Schuite na
waarop, dood, de Dichter 't loome
laatste water over-wâ,
tot hij naedre
waar vergaedren
die hij 't innigst heeft bemind
in het diepst der kloppende aedren:
hij, hun vader en hun kind;
waar hij hoore
bij de choren
van een rijk dat rijker zij,
onder schoonste jeugd gekoren,
breekneksch dansend, dij aan dij;
waar de maagden
nooit en waagden
langen lonk of laag gebaar,
schuin en schoon, dan waar het traag de
zuivre ziele ontloken waar';
| |
[pagina 50]
| |
waar hij wone,
Hij, de schoone,
die de krone van zijn lied
aan den gloed van elke kone,
aan elk voorhoofd zinken liet...
En... Zal 'k... Wanen!
Door de tranen
van deze' al te schoonen droom
zie 'k u, beelden, trage tanen
'lijk een veegen morgen-droom.
Oude liefde,
die me hief de
bittre diepten uit, o Dood,
weder ben ik de gegriefde
die ge een ijdle hope boodt.
Nimmer ruste
den bewuste,
die te zéker heil verstiet,
maar door de eêlste en nieuwste lusten
áldoor de eeuw'ge liefde ziet...
Droeve en klare,
die 't verzwaren
van 't verleden in u draagt:
nimmer eindloos mogen staren
in liet schoonste dat ge zaagt...
|
|