Nagelaten gedichten
(1943)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekendbron
Karel van de Woestijne, Nagelaten gedichten. A.A.M. Stols, Den Haag 1943 (vermeerderde uitgave)
codering
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
logboek
-
verantwoording
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de vermeerderde uitgave van Nagelaten gedichten van Karel van de Woestijne uit 1943. De eerste druk dateert uit 1930.
redactionele ingrepen
p. 11: leegte → leêgte: ‘In lage leêgte neêr-geleid’.
p. 17: naedren → naêdren: ‘Ik dorst uw roerloosheid te naêdren’.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (binnenkant voorplat, 4, 22, 24, 30, 32, 52, 68, 72, binnenkant achterplat, achterplat) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[ voorplat]
[pagina 1]
NAGELATEN GEDICHTEN
VAN KAREL VAN DE WOESTIJNE
'S-GRAVENHAGE
A.A.M. STOLS, UITGEVER
1943
[pagina 2]
Gedrukt bij de Firma Boosten & Stols Maastricht
[pagina 76]
INHOUD
VERZEN (1899-1912) | |
O God ik heb den geur der vlieren om me henen (1899) | 5 |
Een zelfde droom die wies op beider aangezichten (1905) | 6 |
O Gij, wier vreez'ge zorg ten spiegel van mijne oogen (1906) | 7 |
Ik hadde, o gij die toe me staart (1907) | 8 |
Ik heb de heemlen vol gezien (1908) | 9 |
Ach neen 't en is de troost nog niet (1908) | 10 |
In lage leêgte neêr-geleid (1909) | 11 |
De zon staat al den over-kant (1909) | 21 |
Ik heb een menigvuld'ge vacht (1910) | 13 |
Toen ik de reize heb aanvaard (1910) | 14 |
O van 't ongerept ontroeren (1910) | 15 |
Ik adem bij de goden (1911) | 16 |
Ik dorst uw roerloosheid te naêdren (1911) | 17 |
Anijs, anijs, o plots gerezen (1191) | 18 |
o Schaemle liefde-vlam, die brandt (1911) | 19 |
Ter loome zee met slappe zeilen (1912) | 20 |
Regen, regen in den tuin (1912) | 21 |
LIEDEREN VOOR EEN KIND (1911-1912) | |
Gij wast aan mij gelijk de winde | 25 |
Gij, die ik zoet te slapen leide | 26 |
Gij die, waar 'k iedren ochtend ga | 27 |
Gij, die weendet om mijn lijden | 28 |
Waar zoude ik met mijn liefde henen | 29 |
[pagina 77]
HET GELAAT DES DICHTERS (1910-1916) | |
Beschouw dit grauwend aangezicht. Gij zult er vinden (1911) | 33 |
De tuinen galmen in de walmen van den herfst (1912) | 34 |
Oud hart, dat niet bemind en heeft (1911) | 35 |
Wij, de Armen die den Geest verzaakten (1916) | 36 |
Laat uw trage wake duren (1914) | 37 |
Ik weet dat ik mijn dood bereid, wanneer ik wil (1914) | 38 |
Zingen, hoe de donkre wereld (1910) | 39 |
Eenvoudige arbeid als een brood dat geurt en blankt (1916) | 40 |
Want neen geen spijt'ge doem om wat het heiligst is (1914) | 41 |
Treed in. Gij die mijn hope en die mijn deernis zijt (1910) | 42 |
'k Hadde u gewijd mijn meest-geliefde logen (1911) | 43 |
Vermits geen dag me ooit wekt (1912) | 45 |
In memoriam Jean Moréas IV: O trouwe vriend (1911) | 47 |
In memoriam Jean Moréas V: Zal ik rusten (1911) | 48 |
VERZEN 1915-1923 | |
Ik ben het eeuwig bed (1916, gedateerd 1915) | 53 |
Gij draagt het gladde mom der dood (1917) | 54 |
Ontmoeting met Dante: | |
I. De waag aan mijne slinkerzijde... (1921) | 55 |
II. En zie naar 'k wijle, in weifels ijlten, aan den zoom (1921) | 56 |
III. Gij wenkt (1921) | 57 |
IV. Uw lippe roert (1921) | 58 |
V. Doch zoude ik (1921) | 59 |
VI. En zou 'k dan ommezien en schromen? (1921) | 60 |
VII. Doch Dante, al smalend: ‘Arme stakker! (1921) | 61 |
VIII. En weer sta 'k (1921) | 62 |
[pagina 78]
'k Zwelg in Versterven, ik die van het heetst begeeren (1921) | 63 |
Gij die geen Vader wezen zult (1922) | 64 |
Ik doe mijn maal van zuivel, brood en noten (1923) | 65 |
Gij die ik deelzaam in mijne eeuwigheid (1923) | 66 |
NAGELATEN GEDICHTEN | |
Verbeurd van alles - o verscheurde droom-gemoedren! | 69 |
Ik wil geen ander heil in 't schaad'wen van dit leven | 70 |
VERANTWOORDING | 73 |