Nagelaten gedichten
(1943)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
Treed inaant.Aan Firmin van Hecke Treed in. Gij die mijn hope en die mijn deernis zijt;
die van míjn onmacht meent úw gloei'nden waan te loonen:
treed in: ons staat een vriendlijk-sober maal bereid;
gij zult vanavond met mij wonen.
Neem plaats. Het is het uur dat bleeke ruste wast.
Proef, hoe u te eigen mond de woorden zoeter smaken.
Zie aan den moeden heerd een stillere asch getast:
thans geene vlamme meer, die blake,
maar aan ons voorhoofd een veredelende glans,
o vriend, die zelfs onze oogen dooft, tenzij het streelen
der bloemen naar den tuin ze keere, en naar den krans
der teêr nog Echtende priëelen.
Want weet: geen schoon gebaar dat hier niet dralen blijft;
geen vrouwen-aêm, die niet dees strakke koon bleef kozen.
Zie hoe ter ruite schraaft en traag heur curve schrijft
een staêge roode liefde-roze...
En toch... o Gij, die mijne hoop en deernis zijt,
gij tot gelijken waan en onmachts-doem gekoren:
wees' eeuwig u gespaard de wreede zekerheid
van zúlken vrede, - uit leed geboren...
|
|