door
de tusschenwerpsels, maar alleen door de betrekking bepaald, waarin men zich de
zaken of personen voorstelt, bij welke zij geplaatst worden, als: ach, ik
ellendige! o! welk een geluk! wel hem, die het pad der deugd betreedt! wee u,
indien gij tegen uw geweten handelt!
§. 215. De tusschenwerpsels moeten, in eene rede, daar staan,
waar de gewaarwordingen der ziele aangeduid moeten worden. Meestal echter
worden zij aan het begin eener uitdrukking geplaatst, om de gewaarwording,
welke, bij hetgeen men zeggen wil, gevoeld wordt, vooraf te kennen te geven,
als: ach! hoe klopt mij het hart! ha! vind ik u hier? wee u, zoo gij dit
doet! Maar ook in het midden, en aan het einde, bij voorbeeld: ik heb
veel geleden, ach, zeer veel! ben ik dan, helaas, voor het ongeluk geschapen?
Alles is nu voor mij verloren, ach! wat zal ik zeggen, helaas!