Nederduitsche spraakkunst
(1805)–P. Weiland– AuteursrechtvrijA. Over de lidwoorden, en wel over het gebruik van dezelve bij zelfstandige naamwoorden.§. 5. Wanneer eene zaak in den onbepaaldsten zin voorkomt, wordt er geen lidwoord bij het naamwoord gevoegd, als: daar is brood - geef mij kaas; want, als wij het brooden de kaas zeggen, dan wijzen wij, als met den vinger, aan, welk brood en welke kaas wij bedoelen. | |
[pagina 207]
| |
§. 6. Het lidwoord de duidt, somwijlen, het gansche geslacht als een eenig zelfstandig ding aan, bij voorbeeld: de mensch is sterfelijk; alwaar wel een eenig enkel wezen genoemd, maar echter het gansche geslacht gemeend wordt; waarom deze uitdrukking zoo veel zegt als: alle menschen zijn sterfelijk. §. 7. Bij de eigennamen van menschen, landen en steden worden de lidwoorden, doorgaans, weggelaten, omdat zij op zich zelven reeds genoeg bepaald zijn, en, volgens hunne natuur, een enkel wezen, als bijzonder voor zich zelf bestaande, voorstellen, bij voorbeeld: daar is Jan; - Jakob is de zoon van Pieter; - ik kwam uit Holland en ging naar Frankrijk enz. §. 8. Somwijlen nogtans worden de lidwoorden voor eigennamen gebezigd, wanneer, namelijk, de personen of zaken, door toevoeging van eenig ander zelfstandig naamwoord, of eenig bijvoegelijk naamwoord, nader bepaald, of omschreven worden, als: de God Jupiter - de held Woltemade - het volkrijke Frankrijk - het vermaarde Amsterdam - een Sokrates onzer eeuw enz. §. 9. In sommige andere gevallen wordt het lidwoord verzwegen; en wel, wanneer men iemand aanspreekt, als: God! Vader! of met een bijvoegelijk naamwoord: goede God! lieve Vader! Ook voor de titels van algemeen bekende personen, wanneer deze derzelver namen voorgaan, als: keizer Jozef, koning Fredrik; of, wanneer achter de aanduiding van den persoon de beschrijving van zijne | |
[pagina 208]
| |
waardigheid, of bediening, bij wijze van toezetsel, volgt: Joan van Bourbon, prins van den bloede; - Maria Stuart, koningin van Schotland; - Lodewijk de zestiende, koning van Frankrijk; - Michiel de Ruiter, admiraal van Holland en Westvriesland. Wanneer echter de ambtsnaam ter andere bepaling, of ter aanduiding van den persoon dient, wordt het lidwoord de gebezigd, als: zijne Majesteit, de koning van Zweden, heeft een bevel uitgevaardigd, enz. §. 10. Ook wordt het lidwoord weggelaten, wanneer iets slechts in het algemeen, zonder eenige nadere bepaling, zonder zich daarbij het zelfstandige naamwoord als eenen bijzonderen persoon, of als eene bijzondere zaak, voor te stellen, inzonderheid wanneer alleen de soort of stof, in het algemeen, maar niet als een enkel wezen, moet aangeduid worden, als: dat noem ik geluk; op roof uitgaan; iets uit gewoonte doen; geduld hebben; buit maken; met bloed bespat; een man van verdiensten; met vrouw en kinderen; met man en muis vergaan; adem halen; te veld trekken; te paard rijden; bij nacht en dag; met lijf en ziel; in hemel en op aarde; brood eten; wijn drinken; garen spinnen; verzen maken; gras maaijen; aan zee wonen; langs strand gaan; voor wind en stroom varen; en in duizend andere gevallen meer. §. 11. Zoo ook in vele deels spreekwoordelijke, deels figuurlijke uitdrukkingen, als: nood breekt wet; luiheid teelt armoede; armoede zoekt list; honger maakt raauwe boonen zoet; iets voor oogen houden; | |
[pagina 209]
| |
men kan geen ijzer met handen breken; in slaap vallen; op stal staan; om hals brengen; naar huis gaan; zonder hoop; zonder uitstel enz. §. 12. Insgelijks, wanneer verscheidene zaken achter elkander opgeteld worden, zij mogen al of niet door een voegwoord verbonden zijn; bijzonderlijk in den hartstogtelijken spreek- of schrijfstijl, welke eene korte en krachtige uitdrukking vordert, als: goed, eer, leven, ja alles is verloren; geduld en hoop, tijd en geluk maken alles mogelijk. §. 13. Buiten deze en dergelijke gevallen het bepalende lidwoord weg te laten, wanneer iets bepaaldelijk aangeduid moet worden, bij voorbeeld: einde kroont werk, voor het einde kroont het werk, is geheel strijdig met den aard der Nederduitsche taal; schoon die naamwoorden, welke iets onzelfstandigs en alleen in beschouwing bestaande, maar als zelfstandig aangemerkt wordende, voorstellen, het lidwoord dikwerf kunnen ontberen, dewijl het onverschillig kan wezen, hoe zij gebruikt worden, bij voorbeeld: waarheid liefhebben, of de waarheid liefhebben; geleerdheid laat zich niet voor geld koopen, of de geleerdheid enz. §. 14. De bepalende en niet bepalende lidwoorden moeten, even als de bijvoegelijke naamwoorden, in geslacht, getal, en naamval met hun zelfstandig naamwoord overeenkomen, als: in de tuin wandelen; op de tafel leggen; de kracht des geloofs, der waarheid enz. Voor zamen gestelde zelfstandige | |
[pagina 210]
| |
naamwoorden volgen zij het geslacht van het laatste, bij voorbeeld: het hulpmiddel, de kerkgang enz. §. 15. Beide lidwoorden staan voor hun zelfstandig naamwoord; ook voor de daarbij gebezigde bijvoegelijke naamwoorden, als: het huis; het groote huis; het groote oude huis; de twee gisteren ontvangene brieven; een van hier afgevaardigde bode, enz. Doch de hoogst mogelijke verstaanbaarheid en welluidendheid verbieden alle harde en lange tusschenvoegsels tusschen het lidwoord en het zelfstandige naamwoord, bij voorbeeld: de God en haren Echtgenoot getrouwe Elvire, voor: Elvire, die God en haren Echtgenoot getrouw is. Inzonderheid, wanneer daarbij voorzetsels gebezigd worden, als: de met witte paarden bespannen wagens reden vooraf, voor: de wagens, welke met witte paarden bespannen waren enz. §. 16. Het bepalende lidwoord kan nimmer zonder zelfstandig naamwoord gebezigd worden, uitgezonderd het onzijdige het, het welk dikwerf voor het aanwijzende voornaamwoord dat, of hetzelve, gebruikt wordt, als: hebt gij het dichtstuk van N. gelezen? Ik ken het niet. Waar is mijn boek? Het is hier, of hier is het. §. 17. Dit het dient ook, om eene onbekende oorzaak aan te duiden, als: het dondert, het regent, enz. (zie onpersoonlijke werkwoorden); ook om van een bepaald voorwerp onbepaald te spreken, bij voorbeeld: het is een braaf man; het zijn maar kin- | |
[pagina 211]
| |
deren. Of om eene rede onbepaald te beginnen, als: het gebeurde eens, enz. Door de gedurige herhaling van dit het, kan eene wanluidendheid veroorzaakt worden, welke men dient te vermijden, bij voorbeeld: veroorloof het mij, het u te zeggen, dat ik het niet gelooven kan; waar het de twee eerste malen overtollig is. §. 18. Het niet bepalende lidwoord een kan wel zonder zelfstandig naamwoord staan, doch alleenlijk dan, wanneer het op een kort voorgegaan zelfstandig naamwoord betrekking heeft; in welk geval het, in opzigt tot deszelfs naamval, van het werkwoord afhangt, bij voorbeeld: wie geeft mij een boek? Hier is er een. Geef mij uwe pen, indien gij er eene hebt. §. 19. Daar een slechts in het enkelvoud staan, en niet van velen kan gezegd worden, zoo gebruikt men de naamwoorden in het meervoud, zonder lidwoord, of men bezigt bij dezelve het algemeene telwoord eenige, als: eene vrouw heeft het mij gezegd; meervoud: vrouwen, of eenige vrouwen hebben het mij gezegd. §. 20. Het bepalende lidwoord kan dikwerf bij verscheidene op elkander volgende zelfstandige naamwoorden van hetzelfde getal gevoegd worden, als: de gierigheid, hoogmoed en argwaan van dezen man. §. 21. Zijn de naamwoorden van verschillend geslacht, dan is de herhaling van het lidwoord vol- | |
[pagina 212]
| |
strekt noodzakelijk, bij voorbeeld: de dood en het leven - het geloof, de hoop en de liefde. Vooral in de verbogene naamvallen: ter uitbreiding van de eer en den naam des Allerhoogsten, niet van de eer en naam. Zoo ook: voor den tijd en de eeuwigheid, of zonder lidwoord: voor tijd en eeuwigheid. §. 22. Niet minder noodzakelijk is de herhaling van het lidwoord de, wanneer het eene zelfstandige naamwoord enkelvoudig, en het andere meervoudig is, bij voorbeeld: ik bezag de boekerij en de kunstkamers van mijnen vriend. Inzonderheid, wanneer die woorden van verschillend geslacht zijn. Men zegt derhalve verkeerdelijk: die zich aan den wellust en ijdelheden dezes levens overgeven, in plaats van: aan den wellust en de ijdelhedenenz. §. 23. Om den nadruk te versterken, en eenige zaken onderscheidenlijk te noemen, worden de lidwoorden dikwerf herhaald, schoon de naamwoorden van eenerlei geslacht zijn, bij voorbeeld: zoude ik het ambt, het goed, het leven in de waagschaal zetten Ga naar voetnoot*? Inzonderheid, wanneer twee zelfstandige naamwoorden met en verbonden zijn, als: de edelman en de boer. Het niet bepalende lidwoord een moet, in de meeste gevallen, herhaald worden: eene roos en eene tulp zijn twee schoone bloemen. §. 24. Niets is gewoner, dan het bepalende lid- | |
[pagina 213]
| |
woord te verkorten, en d', voorde, of den, 't, voor het, en 's, voor des, te schrijven, als: d'ondergang, 't geluk, 's menschen, enz., voor de, of den ondergang, het geluk, des menschen, enz. Doch, daar in onze taal de woorden met alle hunne letteren geheel uitgesproken worden, zoo is het best, zich van deze verkorte schrijfwijs altoos spaarzaam te bedienen, en dezelve bij de Dichters als eene dichterlijke vrijheid te beschouwen. In sommige gevallen echter is de verkorting van 's voor desalgemeen aangenomen, als: buiten 's Lands, binnen 's dijks, onder 's hands, enz. |
|