Nederduitsche spraakkunst
(1805)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
deelen niet uit woorden bestaan, en derhalve niet in woorden kunnen opgelost worden, als: groot, veld, liefde, akker enz. Een woord wordt zamen gesteld geheeten, in zoo verre het uit twee of meer woorden gevormd is, als: grootvader, veldheer, liefdeloos, akkerbouw enz. §. 55. De zamenstelling geschiedt voornamelijk met oogmerk, om een woord en deszelfs beteekenis te omschrijven, of nader te bepalen, en beide, daardoor, tot een denkbeeld te vereenigen; en het omschrijvende, of nader bepalende gedeelte staat altoos vooraan. Zoo is avondkost een kost, welke des avonds gebruikt wordt, of voor den avond geschikt is, werkhuis een huis, waarin gewerkt wordt, bierazijn azijn, van bier gemaakt, heengaan van eene plaats gaan enz. §. 56. Hieruit blijkt, dat het geenszins onverschillig is, welk eene plaats een woord in zamenstelling met een ander woord bekleedt, dewijl bij eene verplaatsing van dezelven, indien deze mogelijk is, eene gansch andere beteekenis ontstaat, bij voorbeeld: werkhuis en huiswerk, bouwland en landbouw, vensterglas en glasvenster, berggras en grasberg, bierkelder en kelderbier, bloemveld en veldbloem, botervat en vatboter, huisraad en raadhuis en vele anderen. §. 57. De uit twee deelen zamen gestelde woorden zijn de gewoonlijkste; echter zijn er genoeg, welke uit drie woorden bestaan, als: aartsbooswicht, veldpostmeester, zeevischmarkt, wijnazijnmakerij, | |
[pagina 40]
| |
onuitsprekelijk en meer anderen. Verder moet men de zamenstelling niet uitstrekken, de opeenstapeling van aan elkander gehechte woorden liefst, door omschrijving, voorkomen, en, bij voorbeeld, in plaats van erfstadhouderambt, het ambt van erfstadhouder bezigen. §. 58. De zamen gestelde woorden zijn zoo veelvuldig, als er rededeelen zijn, welke op zulk eene wijze met elkander kunnen verbonden worden Ga naar voetnoot*. 1. Twee of meer zelfstandige naamwoorden: bierglas, wijnkooper, veldmaarschalk enz.; 2. een zelfstandig en bijvoegelijk naamwoord: goudgeel, gunstrijk, ijskoud enz.; in welke woorden het zelfstandige naamwoord voorgaat, het welk in andere weder achter gevoegd wordt: hoogmoed, hoogepriester Ga naar voetnoot†, grootspreker, wijsneus, domoor, kaalkop enz.; 3. twee bijvoegelijke naamwoorden: goedgunstig, vrijwillig, anderendaagsch, ligtvaardig, kleinmoedig, hooggeleerd, zoetvloeijend, hoogdravend; en met telwoorden: eenhoofdig, eenparig, eenstemmig, eenoogig, eentonig, driejarig, zeshoekig enz.; 4. een voornaamwoord en zelfstandig naamwoord: zelfliefde, zelfstrijd, zelfmoord enz.; 5. een werkwoord en zelfstandig naamwoord: brandhout, draagband, huurkoets, timmerwerf, rommelpot, drinkgeld, | |
[pagina 41]
| |
slaapmuts, waschvat, schrijftafel, schaftklok, rekenkunst enz.; 6. een werkwoord en bijvoegelijk naamwoord: brandheet, gedenkwaardig, beminnenswaardig, eetgraagenz.; 7. twee bijwoorden, of een bijwoord en zelfstandig of bijvoegelijk naamwoord: nimmermeer, daarna, welvaart, hedendaagsch, eensgezind, eensluidendenz.; 8. een scheidbaar voorzetsel en zelfstandig, of bijvoegelijk naamwoord: afgang, bijstand, inkoop, omweg, binnenkamer, onderkleed, bovenhuis, tegenspoed enz., - opregt, bovenmatig, bijziend, buitenlandsch, uitmuntend enz.; 9. een onscheidbaar voorzetsel en zelfstandig, of bijvoegelijk naamwoord: antwoord, wantrouw, bestand, ondank enz., - ervaren, wangunstig, ongeleerd, onwijs, onverantwoordelijk, ongenaakbaar, ontevreden enz. Ga naar voetnoot*; 10. eindelijk vele uit naam- en andere woorden zamen gestelde bijwoorden: eenigzins, anderzins, geenszins, eensdeels, eensklaps, eenmaal, andermaal, anderwerf, dikwerf, somtijds, somwijlen, wederzijds, veelmaals, dermaten, eenigermaten, allerwegen enz.
| |
[pagina 42]
| |
§. 59. Ook kunnen, door middel der zamenstelling, rededeelen tot zelfstandige naamwoorden worden, welke het op zich zelven niet zijn; schoon zij in den deftigen stijl zelden gebezigd worden: deugniet, weetniet, slokop, vraagal, albedril enz. §. 60. Het omschrevene, of nader bepaalde woord blijft, in alle gevallen, onveranderd; dikwerf ook het omschrijvende, of nader bepalende: tuinman, torenspits, kerkgang, tijdverdrijf, vadermoord, halsdoek, tafelbord, huisdeur, hulpmiddel, meesterstuk, tandpijn, akkerbouw, nachtwacht, lepelkost, spiegelglas, dagloon, lofgedicht, geldzak, hoofdstuk, hofpoort, landgoed, landheer, landman, zondag, maanlicht en vele anderen. §. 61. Sommigen der zamen gestelde woorden ontvangen achter het omschrijvende gedeelte of lid eene s, als: godsdienst, haviksneus, koningsmoord, hongersnood, huwelijksgoed, geregtshof, rijksdag, lijfsgevaar, krijgsman, kalfsvel, lamsbout, varkensworst, ezelskop, raadsheer, arbeidsloon, kindsgedeelte, landsman (die met ons uit het zelfde land is, in tegenstelling van het vorige landman, voor landbewoner, boer) enz. §. 62. Anderen nemen eene e aan, als: zinnebeeld, paardekop, pennemes, koordedanser, tinnegieter, tandestoker, kurketrekker, zonnewijzer, minnemoeder, bedestond, beereklaauw, liedeboek, messemaker, naaldekoker, nonneklooster; eenige anderen hebben e en s, als: hondekot, hondsdagen, | |
[pagina 43]
| |
hartewee, harteleed, hartsgeheim, hartstogt enz. §. 63. Eenigen hebben het omschrijvende woord in het enkelvoud, schoon daarmede altoos meer dan een bedoeld wordt, als: bloemtuin, appelboom, boekbinder, broodbakker, vogelvanger, pruikmaker enz., - anderen in het meervoud, als: oogenblik, boevenstuk, heldenmoed, vriendenkring, handenarbeid enz. §. 64. Het is geenszins onverschillig, of een woord als zamen gesteld, of als niet zamen gesteld beschouwd wordt; schoon het moeijelijk, en misschien onmogelijk is, hieromtrent eene naauwkeurige en doorgaande bepaling te maken. Het spreekt van zelf, dat het gebruik ook hier zijne regten heeft. Men schrijft, bij voorbeeld, uitgaan, maar regtuit gaan; altijd, maar te allen tijde; brandschatten, raadplegen, weerlichten, maar storm loopen, huis houden, omdat men zegt ik raadpleeg, het weerlicht, en ik loop storm, ik houd huis enz.; zoo ook dank zeggen, krijg voeren. Dat vele zamen gestelde werkwoorden hiervan uitgezonderd zijn, zal bij de werkwoorden blijken. §. 65. De van werkwoorden afgeleide zelfstandige naamwoorden, in ing uitgaande, worden veelal met hunne omschrijvingen zamen gevoegd: schadeloos stellen, maar schadeloosstelling; uit elkander zetten, maar uitelkanderzetting; geheim houden, maar geheimhouding; in acht nemen, maar inachtneming enz. | |
[pagina 44]
| |
§. 66. Verkeerdelijk hecht men dikwerf een werkwoord met zijn bijwoord aaneen; waarvan echter die uitgezonderd zijn, welke bij de zamen gestelde werkwoorden zullen voorkomen. Men schrijve derhalve, van elkander gescheiden: te binnen brengen, te moede zijn, achteraan komen, achteruit gaan, naar boven loopen, vol gieten, veel gelden, overeen stemmen, schoon maken, vlak liggen, goed maken, zamen voegen, terug keeren, te leur stellen enz. §. 67. Twee door en verbondene woorden worden mede van elkander gescheiden, omdat het koppelwoord en de zamensmelting tot een denkbeeld uitsluit. Derhalve een en twintig, drie en dertig, vier en veertig enz. En dit heeft zelfs dan plaats, wanneer die woorden als bijvoegelijke, of zelfstandige naamwoorden voorkomen: de een en dertigste, een acht en veertiger, twee zes en dertig ponders enz. §. 68. Even zoo worden van elkander gescheiden veel beteekenend, hart veranderend, rijk geladen, zamen gesteld, gepaard gaan, vooruit stekend, pas, nieuw, jong geboren, boven genoemd, even wijd, even groot, berg op, berg af, op en neer, of neder, een arm vol, eene hand vol Ga naar voetnoot*, hoe veel, zoo veel (echter de hoeveelste enz.), zoo wel als. | |
[pagina 45]
| |
§. 69. Ik heb boven reeds aangemerkt, dat het moeijelijk is, naauwkeurig te bepalen, welke woorden al, welke niet als zamen gesteld moeten beschouwd worden; en daarom schrijft men, in twijfelachtige gevallen, de woorden liever van elkander gescheiden, dan zamen gesteld, dewijl de zamenstelling dikwerf geen nut doet, en sommige lange zamenstellingen doorgaans duisterheid veroorzaken. |
|